Alune en Wemale
Een legende
Een legende
In een hoerastemming ging Hujamine in discussie over het vraagstuk betreffende de uitbreiding van de ondermaanse bevolking op aarde. Hujamine had de feministische behoefte om in deze kwestie eens een flinke steen bij te dragen. Maar de steen zelf wilde zich ook niet onbetuigd laten en prompt kregen Hujamine en Hatu (=steen) hooglopende ruzie. Hatu - die de oudste rechten meende te hebben - gilde dat de toekomstige nieuwe bewoners zo sterk als een steen behoorden te zijn, voorzien van één arm, één been, één oor en één oog, maar bovenalles - gelijk een steen - onsterfelijk.
De pisangboom was het daar - hoe kan het anders - natuurlijk niet mee eens en ging gelijk dwarsliggen met de woorden: "Helemaal niet, ze moeten twee armen krijgen, twee benen, twee oren en twee ogen. Maar bovenalles moeten zij zich - gelijk een pisangboom - kunnen vermenigvuldigen." Mede door het akelig irritante toontje van Hujamine maakte Hatu zich zo boos dat hij opsprong en de pisangboom verpletterde.
Edoch, de andere dag stond daar een heel rijtje kleine pisang boompjes, zoals te doen gebruikelijk, ontsproten uit de wortelstok van de verpletterde. Het oudste en sterkste pisangboompje namen meteen de strijd van zijn moeder met de steen op. Hatu, de steen - des duivels - sprong opnieuw op en verpletterde ook deze boom. Na verloop van enige tijd ziet één van de resterende pisangbomen: "We gaan net zo lang met de oorlog door tot één van ons als overwinnaar uit het strijdperk treedt". Als antwoord hierop sprong de steen wederom omhoog om ook deze pisangboom de mond te snoeren en te verpletteren. Helaas, hij miste de boom en viel in een zeer diepe ravijn. Ogenblikkelijk braken alle pisangbomen in gejuich uit en schreeuwden om het hardst: "We hebben gewonnen, want uit dit ravijn kom je van je levensdag niet." De steen gaf zich noodgedwongen gewonnen en antwoordde: "Oké, oké de mens de nieuwe aardbewoner zal aan al jullie scheppingseisen voldoen, maar hij zal echter bovendien, gelijk de pisangboom, sterfelijk zijn.
Tuwale, het jongste hemelse wezen, had een aardse geest als vriend, MABITA geheten, waar hij dagelijks mee omging. Op zekere dag ging Tuwale met zijn ouders een tijdje hemelen en liet Mabita in zijn dooie eentje op aarde achter. Mabita werd daar niet bepaald vrolijker van en toe Tuwale op aarde terug kwam ontmoette hij een buitengewoon sacherijnige Mabita. Hij vroeg Mabita: "Waarom ben je zo droevig?." Prompt kwam er een antwoord: "vind je dat gek? Je bent mijn enige vriend, maar je laat me mooi in de steek." Tuwale vond dat verwijt echt niet leuk en liep naar een grote steen waaruit plotseling een enorme Patola-slang tevoorschijn kwam. (Tot nu toe kan je die steen, compleet met gat, nog steeds bekijken. Hij ligt bovenop de berg WAILA SUPEI, in de directe omgeving van de bron waaruit de Waë Sapalewa ontspringt). Tuwale gaf de slang opdracht de hele aarde af te zoeken naar iemand om bij zijn afwezigheid zijn vriend Mabita gezelschap te houden. De slang ging en zocht, waar hij kwam verzakte de grond en ontstonden rivieren. Hij keerde echter onverrichter zake terug met de mededeling voor Tuwale dat er niemand anders was.
Tuwale was - gelukkig voor Mabita - geen jongen die voor één gat te vangen was en besloot van zijn geheime krachten gebruik te maken. Gezamenlijk togen beide vrienden naar de berg met de Nunu Saku en bouwden bovenop die berg drie huizen. Naar goed Ceramees gebruik kregen de huizen ieder voor zich een naam respectievelijk: MASAILA, PITAILE en PITAOI. (Masaila, naam van de baileo in Waraloin in 1983. Pitaila, naam van de baileo van de Soa Huweh. Het zijn oorspronkelijk de eigennamen van zgn. ruma-pusaka's, stamhuizen van de families, Tuma-tau of Mata-ruma.) Tuwale mompelde een toverspreuk en zie, er ontsproot een pisangboom vlak bij het huis Masaila. Na precies drie dagen bleek de boom reeds volwassen en na nog eens drie dagen kwam de boom in bloei en weer drie dagen later hingen er al vruchten aan. In de tijd van drie dagen waren ze volgroeid en na de volgende periode van drie dagen bleken de vruchten rijp te zijn. Dat wil zeggen, de boom telde negen rijpe trossen en één onrijpe banaan.Mabita kreeg opdracht de bananen aan de trossen te tellen, in de volgorde van man-vrouw, man-vrouw etc. Zodra hij daarmee klaar was moet hij aan de boom schudden onder het uitspreken van de zin: "Mannen en vrouwen keert terug naar Uw huis, Masaila." Nauwgezet volgde mabita de instructies van Tuwale op, maar niet één pisang viel van de boom. Dit ziende name Tuwale zelf het initiatief, bond zijn tjidaku - schaamlap - aan de boom, telde de bananen en rukte vervolgens driemaal krachtig aan de tjidaku met de woorden: "Mannen en vrouwen keert terug naar Uw huis, Masaila." Het resultaat was wel wat beter dan Mabita's poging, want nu vielen er tenminste drie trossen op de grond, maar daar bleef het bij. De rest liet het mooi afweten. Teneinde raad sloot Tuwale zijn vriend Mabita op in een kandang (stal) en zei: "Blijf stil en doe niets als je plotseling stemmen hoort." En waarachtig, even later hoorde Mabita een groot aantal stemmen, maar hij bleef stil. Tuwale opende de stal en liet aan de verbaasde Mabita in alle drie de huizen vele mensen zien. Mannen en vrouwen, van beide evenveel en allen geheel naakt.
Uit de onrijpe pisang was een beeldschoon jong meisje te voorschijn gekomen, luisterende naar de naam MULUA SATENE, bestemd om de heerseres over de mensenzielen te worden. Tiwale beval de mensen het erf en de drie huizen goed schoon te maken en zo - gereinigd en wel - ligt het erf nog steeds boven op de berg bij de Nunu Saku en wordt PATA PATAIA genoemd. Nadat hij alle mannen en vrouwen in een spiraal, zoals bij de mako-dans gebruikelijk is, had opgesteld nam Tuwale een kei - zo'n steen die gebruikt wordt bij het kloppen van de voor kleding bestemd boomschors - en wendde zich tot de vrouwen. Hij zei: "Ik gooi deze steen omhoog, diegene onder U die hem weet te vangen wordt het hoofd van de vrouwen." Een zekere juffrouw LIASAL ving de steen, maar er ontstond prompt een complete veldslag onder het zwakke geslacht. Liasala echter was een slimme meid, die zich voorover op de steen liet vallen en op een of andere manier aan het krijgsgewoel wist te ontsnappen. Nog steeds in het bezit van de steen.
De geschiedenis had hiermede aan het eind kunnen zijn als er niet nog een
andere gisse tante was geweest. Deze juffrouw, WASILAINE genaamd, zag Liasala
gaan en zette ogenblikkelijk de achtervolging is. Jammer genoeg was ze toch
een pietsie trager en had het nakijken. Brullend van nijd keerde ze terug
en wierp zich aan de voeten van Tuwale en smeekte om ook een gunst. Tuwale
gaf haar daarop een weefgetouw om kleding te weven in plaats van te kloppen.
Zo werden beide vrouwen de stammoeders van respectievelijk de WEMALE-Alfoeren
die, met Liasala aan het hoofd de tjidaku van geklopte boombast dragen,
en ALUNE-Alfoeren die, met Wasilaine als leidster de van plantaardige vezels
geweven kain dragen.
Note:
Tuwale =
de Zon in mensengedaante (de zon aan de hemel = LIa Matai)
Waila Supei =
mythische plaats bij de bron van de rivier Sapalewa.
De steen
met het gat bestaat echt.
Mulua (jonge maagd) Satene =
Dodengodin, heerseres van de berg Salahua
Waële Telu = drie rivieren: Eti, Tala en Sapalewa.