Werkelijk grote veldslagen, waarbij sprake is van duizend koppige legers,
zijn op Ceram nooit uitgevochten, hoofdzakelijk omdat het terrein zich daar
niet toe leende. De schermutselingen met de VOC kan men overigens best vergelijken
met oorlog, trouwens ook die tijdens de RMS-periode, een aantal eeuwen later,
logen er niet om. Ondanks het feit dat er in het verre verleden meerdere
malen vernuftige versterkingen of verdedigingswerken, van aarde en hout
en soms ook wel eens in steen, worden opgeworpen (er resten hier en daar
een aantal ruïnes van forten uit de tijd van de Portugese- en Hollandse
koloniale era's) was en is de guerrilla voor Ceram de aangewezen strijdwijze.
Er zijn ook stadswallen geweest, nou ja natuurlijk niet zoals de wallen
van Naarden. Ze waren van een wat bescheidenere aard en formaat, meer het
soort muurtje wat je in Holland om je voortuintje bouwt. Nu moeten wij er
meteen bij vertellen dat onze voorouders zelf ook nooit van wallen hebben
gesproken - ook walletjes was een onbekend begrip - nee, ze spraken over
een PAGAR BATU, een stenen omheining. Vroeger had men zo'n muur om Elpaputih
Paulohi - Samasuru heen gezet, als bescherming tegen invallen van de Tala-Alfoeren.
Maar de restanten zijn tijdens de aardbeving van 1899 in de Elpaputih-baai
verdwenen.
Ook Makariki had zo'n bouwsel, beter gezegd de oude nederzetting
Ahesuru (Yapisuru) aan het strand NUHATU - dat ligt tussen de Waé
Pia en de Waé Sawani - en het leuke is, de restanten van deze muur kun je
nu nog gaan bekijken. Bij laaglaagwater (laagwater spring) zie je de stenen
liggen die eens de "paggar" (omheining) vormden om de aller oudste vestiging
van ons dorp Makariki.
Als er in die tijd verregaande onenigheid tussen twee negorijen uitbrak,
verklaarde men elkaar de oorlog door op de toegangswegen naar de betrokken
dorpen zogenaamde TANDA-PERANG (oorlogstekens) te plaatsen. Zo een tanda
perang bestond uit niet meer dan een in de grond gestoken stok, met aan
het uiteinde ervan een palmblad gevlochten korfje - KAMBOTE geheten - gevuld
met een grassoort die ze bij onze buren in Elpaputih SIARURUNE noemen, opgehangen.
Waren er in de directe omgeving andere dorpen die neutraal wensten te blijven,
dan haastten deze zich om op hun toegangspaden een TANDA PELE (neutraliteitsteken,
verboden toegang) te plaatsen. De tanda pele bestond simpelweg uit twee
kruislings in de grond gestoken stokken.
De strijd zelf was een guerrilla met hinderlagen en verrassingsovervallen,
waarbij men gebruik maakte van HUSA-PANA (pijlen), valkuilen en verdekt
in het bos opgestelde, zeer ingenieus gemaakte springlansen die men SUNGBA's
of RANJU's noemde. De Radja's en Kepala Soa's van de oorlogvoerende partijen
namen zelf niet actief aan de strijd deel, dat lieten ze maar al te graag
aan hun Kapitan's over. Ten behoeve van een effectieve bevelvoering had
men inmiddels van de Kapitan's - hun aantal was afhankelijk van het aantal
participerende soa's - en één uitgekozen als opperbevelhebber. De man kreeg
dan de rang van KAPITAN-RADJA of, in Makariki's eigen taal, KAPITAN-LAURO.
Iedere kapitan beschikte over zijn eigen wapendrager, MALESI genaamd, die
op hun beurt beschikten over een twintigtal krijgers, de MULI MENA of ook
wel U-MENA geheten. Bij elkaar toch nog een aardig legertje dat, mits goed
gemotiveerd, alle kans op een overwinning in zich had.
En ................, aan die motivatie deed men iets.
Het is natuurlijk altijd leuk om van tevoren al te weten hoe de krijgskansen
liggen. Zoiets doet de manschappen wat, nietwaar? Nou, daarvoor beschikte
men over de middelen, namelijk de HUWAE. Een soort orakel. Het mooie was
dat men de keuze had uit een vijftal mogelijkheden, een keus die door de
Kapitan-Lauro bepaald werd en daarvoor de volgende attributen nodig had:
1. Een van de buitenbast ontdane KELAPA -TUA (rijpe kokosnoot), daarna in
tweeën gespleten - dus twee halve lege doppen - zogenaamde "TEMPURUNE's".
2. Daun-gatal, een soort brandnetelblad, echter niet van een netel, maar van een boom
3. Niets, alleen een grote band met lenige vingers
4. Een 180 cm lange tak van de MANIPA-DURIAN
5. Sirihblad, kalk en een pinangnoot
Alvorens de troepen naar het slagveld trokken, trok de Opperbevelhebber, dus zijn
trukendoos open en raadpleegde één van de hieronder gedetailleerd
omschreven mogelijkheden. Wij waren daar natuurlijk niet bij, maar toch
durven we jullie te verzekeren dat, als de krijgsoverste - de kapitan
- maar krijgszuchtig genoeg was, je je dagen niet in vrede sleet, lees
maar:
1e.
Had de kapitan voor de eerste mogelijkheid gekozen, nam hij in iedere
hand een halve klapperdop. De dop in zijn rechterhand stelde zijn
eigen dorp voor, en die in zijn linkerhand de vijandelijke negorij.
De man begon nu zeer fanatiek de beide doppen met kracht tegen
elkaar te slaan, net zo lang tot één van beide brak.
Het zal je niet verbazen dat, als de dop in zijn rechterhand was,
de krijgsoperatie beter even kan worden uitgesteld. Braken beide
doppen gelijktijdig was er slechts een fiftyfifty kans op een
overwinning. Begaf de dop in zijn linkerhand het echter als eerste,
hingen - bij wijze van spreke - de lauwerkransen al om je vette
nek voordag je de vijand nog maar gezien had.
2e
Bij deze tweede mogelijkheid was het succes - ons inziens - al bij
voorbaat verzekerd. De daun gatal is een boomblad met een brandnetel
effect, en wordt om die eigenschap ook wel voor geneeskundige
doeleinden gebruikt. Als nu de kapitan het blad over zijn arm
ging wrijven en het begon dan de jeuken was de strijd zo goed
als gewonnen, er moest alleen nog even gevochten worden. Ging
de arm echter niet jeuken, wilde dat zeggen dat het geluk bij
de vijand lag en je er goed aan deed om op betere tijden te wachten
3e
Hier moet je even rustig voor gaan zitten en het zeer aandachtig lezen,
anders snap je er geen moet meer van. In dit geval ging de kapitan
met zijn rechterhand drie span of jenkal, op zijn linkerarm uitzetten.
Dat ging als volgt: hij zette de top van zijn rechter wijsvinger
op de top van zijn linker middelvinger en plaatste vervolgens
zijn rechter ruim zover mogelijk achteruit op de linker arm zonder
de toppen van de vingers los te laten. Dit is het eerste span.
Bij het uitzetten van de tweede en derde word de wijsvinger verplaatst
naar de duid, die dan opnieuw weer naar achteren wordt gebracht.
Had de kapitan aldus de drie JENGKAL (span) in de richting van
zijn bovenarm uitgezet, ging hij weer terug richting hand, door
de duim op de plek van de wijsvinger te zetten. Waren de toppen
van de vingers bij de laatste jenkal weer gelijk, kreeg je het
fiftyfifty effect van mogelijkheid 1. Kwam de top van de wijsvinger
echter verder van die van de middelvinger klonk het Hosanna-geroep
je als muziek in de oren. Maar kwam je er daarentegen een tikkeltje
aan te kort, kon je het verder wel schudden, of met andere woorden,
zat het fout.
4e
Voor deze mogelijkheid was eer een tak van de MANIPA-DURIAN - van alle
blad ontdaan en een DEPA (180 cm) lang - benodigd. De kapitan
nam de stok in zijn linker hand, zodanig dat het uiteinde van
de stok gelijk zat met de onderkant van de gesloten hand. Vervolgens
begon hij zijn rechterhand met gestrekte wijsvinger langs de stok
in de richting van het losse uiteinde te schuiven. Kwam de top
van wijsvinger gelijk met het eind van de stok, waren de strijdkansen
gelijk. Kwam hij verder dan konden de vlaggen worden uitgestoken
en was de oorlog gewonnen. Had de man te kleine armen en een te
korte wijsvinger, haalde hij het uiteinde niet, wat betekende
dat de strijd zou worden verloren.
5e
Deze laatste keus is ook wel grappig. Men neme een pinangnoot en legt
er precies in het midden van een stukje sirihblad met een tikkeltje
kalk bovenop en overhandigd het gevalletje aan de kapitan. Deze
steekt het ding dan voorzichtig in zijn mond, er wel voor zorgend
dat het sirihblad met de kalk er niet af zal vallen. Na verloop
van tijd haalt hij de noot weer uit zijn voedingssleuf, en als
de kalk er dan nog precies zo op ligt, is het lek boven en ben
je overwinnaar. Is de kalk verschoven kun je wel inpakken, want
dan ga je gegarandeerd verliezen. Omdat anders een kind de was
zou kunnen doen zit er een kleine addertje onder het gras verscholen.
Terwijl de noot met toebehoren in de mond van de kapitan zat,
moest deze een nogal lange toverspreuk mompelen, je had dus "sowieso" een kapitan met grote mond nodig.