Religie


Koppensnellen, Kakehano, Christenen

Het geloof door de Vaderen beleden, lang voor de tijd dat men begon met de verkondiging van de Blijde Boodschap, behoorde tot de - in vaktermen geheten - animistische levensbeschouwing. Die komt er in het kort op neer dat alle dingen op deze aardbodem zijn voorzien van een ziel. Niet alleen mensen, dieren en planten, maar ook tal van - in onze ogen - dode dingen. Tussen dat alles bestond slechts een vage scheiding, die het ook mogelijk maakte het eigen lichaam geheel of gedeeltelijk te verlaten om tijdelijk in een ander lichaam te huizen. Aan alle zijden waren we dus omringd door zielen die zich soms manifesteerden als geesten of HITU's, zoals onder andere: HALITA, WAITETE, BUTU LALEÏ, WEDDU en IOLA.

Onder deze geesten zaten natuurlijk hele boze en ook minder boze, maar zelfs die konden je toch behoorlijk ziek maken, SAKIT KATAGORAN, heette zoiets. Gelukkig waren er ook nog tal van goede geesten alhoewel ...... duidelijk in de minderheid. Boven dat alles echter was er in de eerste plaats, de Schepper, KAPUA UPA ELA KAHURESSI (ook wel UPU LANITO of PUÏ LAHATALO genoemd), de Allerhoogste, Heerser over de Aarde, Maan en Zon.

Van het scheppingsverhaal, de plaats waar de eerste mens ter wereld kwam, bestaan er onder de Alfoeren op Ceram tweetal versies, namelijk die van:
a) de stammen van de MURKÈLE en
b) de stammen van de Nunu Saku.

De eerste zijn de Alfoerse stammen uit Oost-Ceram en vallen verder buiten de context van dit boek. De Murkèle is een van de hoogste bergen van het eiland en gelegen in het centrale bergland van Midden-Ceram, in het Manusela-gebied ten noorden van de Tuluti-baai.

De tweede, zijn de Alfoerse stammen uit West- en Midden-Ceram, waartoe ook onze voorvaderen, de stichters van Makariki, behoren. De Nunu Saku is de heilige waringin-boom, die boven op de berg Ulaté Inaï staat, waar volgens de legende de drie rivieren, Eti, Tala en Sapalewa ontspringen. Deze gewijde plek is de TEMPAT PEMALI, een oord verboden voor onbevoegden, en wordt bewaakt - en geheim gehouden - door de mensen van het dorp Manusa-Manuwé.

Ondanks het feit dat de bronnen waaruit de drie rivieren ontspringen in werkelijkheid topografisch nogal ver uit elkaar liggen, moeten we de Ulaté Inaï niet zonder meer met een schouderophalen afdoen. Er zijn namelijk talloze minder simpele zielen geweest die, zoals wij, er geloof aan hechtten. De dominee Valentijn schrijft er het volgende over:

";................. de stroom (Tala: red) heeft boven drie takken. De oostelijk heet Noy (Waé Nui: red), die van Sisenaru en Watui afkomt, doch boven is nog een andere tak die van Somit afzakt, wiens twee dorpen er aan liggen. Hogerop zijn Maluka, Murutetu en dan komt men bij de middelste tak Walu Waé Lau), die van Huku komt en onder de grote waringinboom en die wonderlijke brugge doorloopt, welke boom, Nunusaku genaamt, de oorsprong van alle Radja's Uli Lima en Uli Siwa, naar ze vertellen, zou gegeven hebben, ...................";

De dominee is er weliswaar niet zelf geweest, maar wie in de Molukken durft, ook nog vandaag de dag, aan zijn woord te twijfelen? De grens tussen de levenden en de doden was ook niet zo scherp als thans. De zielen van de overledenen verzamelden zich op de berg Salahuwa - gelegen in het Wallace-gebergte - het dodenrijk, onder het toezicht en de heerschappij van de jonge huwbare (mulua) godin Satene. De overleden voorouders waren dus niet weg, maar omringden nog steeds de levenden. Dit geloof manifesteerde zich ook tijden de initiatie, de inwijding in de wereld der volwassenen, van de jeugd bij het bereiken van de huwbare leeftijd. De aanvang van de puberteit was een belangrijke zaak, zowel voor de jongens als de meisjes werd er een feest van gemaakt. Het geheel gaat steeds gepaard met veel rituelen zoals het aangorden van de eerste cidaku. Bij de jongens gebeurt dat door een van tevoren hiervoor geselecteerde oom, de HALETANE (oudere vriend) genaamd, die de jongen eerste van hoofd tot teen insmeerde met een papje van kokosnootmelk en kalk en hem daarna in zijn eerste schaamlap hees. (bij de inwijdingsceremonie van de Kakehan zijn er verschillen.

De meisjes worden geholpen door de LAITANE (oudere vriendin) en dit ritueel vindt plaats in een hutje aan de rand van het dorp. Daarbij krijgt het meisje bovendien nog een hoofddeksel op dat gemaakt is van het blad van een aronskelkachtige plant. Na ongeveer een maand wordt het lieve kind opnieuw naar dat hutje (Taolé) gebracht waar ze zo'n vier dagen moet blijven. Gedurende die tijd zijn er een aantal tante's bezig haar tanden zwart te maken met het roet van verbrande bamboe. Ongeveer een drie àvier maanden later beginnen de tantes - bij aflossing - de tanden van het kind te vijlen, het zogenaamde PAPAR GIGI. De papar gigi vindt ook plaats bij de jongens, hier wordt de operatie verricht door ooms i.p.v. tantes.

Een andere belangrijke belevenis voor het meisje is haar eerste menstruatie. Een gebeurtenis die opnieuw buiten het dorp in een hutje (tikosumé) plaats vindt. De jonge dame moet daarin een dag of drie bivakkeren, waarna een soort reinigingsrite - het LEPAS KAIN KADU< (ontdoen van onreine kleding) - wordt opgevoerd. Na drie menstruaties is de jonge maagd huwbaar. (boven omschreven gebruiken worden steeds minder toegepast en zullen wel langzamerhand verdwijnen).

Bij ieder religieus ritueel en zelfs bij ieder sociaal contact, vormde het gebruik van sirih-pinang een belangrijk onderdeel. Nu gedegradeerd tot zoiets als het roken van een sigaret, had het vroeger meer overeenkomst met het Indiaanse ceremonieel, de vredespijp. Hoewel ......., het had en heeft niets te maken met roken. Samengesteld uit het blad van de Sirih (=een klimplant), met toevoeging van kapur (kalk), pinang ( de noot van de areka-palm), cengkeh (kruidnagel) en fijn gesneden tabak, wordt het geheel gekauwd of gepruimd. Een bezigheid die zowel door mannen als vrouwen wordt beoefend. Soms werd zo'n pruim (ongekauwd) ook geofferd op de Batu Pamali, de steen bij de Baileo (vergaderzaal). Een dergelijk offer noemt men in Makariki: APAPUA.

KOPPEN SNELLEN.

In de streektaal noemt men deze vaardigheid KOÖ URU of SITOÖ URU, en we moeten er meteen bij vermelden dat het geen psychopathisch tijdverdrijf betrof, maar een levensbelang voor de animatische Alfoer. Sterk gericht op de voorouderverering - een soort dodencultus - had de godsdienst toch ook direct betrekking op het aardse bestaan en de daaraan verbonden levensduur. Om die levensduur te kunnen verlengen dacht men te moeten beschikken over zoveel mogelijk zielestof - semangat of bewustzijn - door onze voorouders aangeduid met NINI of NINIKO. De nini was/is opgeslagen in het menselijk lichaam en voornamelijk geconcentreerd in het hoofd (URU). Je snapt dat wilde je zo lang mogelijk leven, het met zo'n religie een "must" was zoveel mogelijk koppen te verzamelen. Het zal dan ook duidelijk zijn dat het geen bal uitmaakte of het hoofd nou aan een knappe kop, of aan een foei lelijkerd, aan een man, vrouw of kind had toebehoord. Er waren daarom dan ook niet voor niets hoge boetes in gesteld op het snellen van familieleden en pela's. Dat betekende echter, dat men genoodzaakt werd het principe "wat je van ver haalt is lekker" toe te passen en op grote afstand van eigen hof en haard de vijand een kopje kleiner moest gaan maken.

De sneller posteerde zich vrijwel altijd in een hinderlaag en viel zijn slachtoffer van achteren aan. Zo werd namelijk voorkomen dat bij het zien van de aanvallen de Nini het lichaam voortijdig zou verlaten en alle moeite vergeefs zou zijn geweest. Overal ter wereld zijn er mensen die bepaalde regels aan hun laars lappen, nou die vond je onder Alfoeren ook, de laarzen droegen ze niet, maar wat denk je hiervan:
Eind september 1899 ontstond er door een aardbeving in de Elpaputih-baai een vloedgolf die thans nog bekend staat als AIR TURUN NAIK (air=water, turun=dalen; naik=stijgen). Tijdens deze ramp kwam 90% van de bevolking van het tweelingdorp Paulohi-Samasuru (Elpaputih) door verdrinking om het leven. Een groot aantal lijken werd door de vloedgolf ver achter het strand, in het bos, op het land geworpen. In het achterland wonende Alfoeren daalden uit de bergen af, snelden de lijken en versierden hun baileo's met de veroverde trofeeën. Je mag van ons aannemen dat er in die koppen weinig of geen nini meer aanwezig was. Sindsdien plaatsten de christelijke kustbewoners een stenen bol op de grafmonumenten van hun overledenen";

Klik op de foto voor een vergroting
We hebben niet begrepen of men dit ook deed op de graven van de gesnelde slachtoffers. Dergelijke grafmonumenten komen ook voor op de begraafplaats van Makariki en daar betreft het in geen geval verminkte doden.
zie foto boven: batu-batu nisan of Hatu Rihalo

Na het afhouwen van de kop slaakte de sneller een natte kreet zo van: "oetjee" of "watjee"en ging er - met medeneming van het corpus delicti - ogenblikkelijk als een haas vandoor. Het met goed gevolg volbrengen van zo een wapenfeit bracht met zich mee dat de dader voortaan door het leven mocht gaan met een met sneltekens versierde schaamgordel, de zogenaamde CIDAKU BABUNGA of LAWANA SUNLATÉ

Overigens werd het religieuze en vrome handwerk - het snellen - uitsluitend door mannen beoefend. Als je goed je best had gedaan en meerdere koppen had veroverd, werd je uitgeroepen tot de beste sneller van het dorp. Je kreeg dan de eretitel TULALE of MAMENA, met bovendien de grote kans op een benoeming in het ambt MALESI. Er waren Alfoerse stammen die hun professionele topsnellers - lieden die tien of meer koppen hadden gesneld - met de hoge rang van"> LASAMENA (wat je kunt vertalen als eerste kapper of houwer) bekleedden. Een dergelijke recordhouder heeft Makariki nooit gekend, wel een Malesi, maar vermoedelijk verkreeg de man die rang niet vanwege zijn snelprestaties, maar slechts al toegevoegd onderofficier van de Kapitan.

Het gesnelde hoofd werd eerste enige tijd in het bos verborgen om pas later door de sneller met een paar vrienden te worden opgehaald. Onder het zingen van kapata's en het blazen op de TUHURI (tritonschelp) - een ritueel dat KOKOLE werd genoemd - werd het attribuut de negorij binnen gedragen. Na enige tijd te zijn tentoongesteld op de Batu Baileo werd de schedel - >URU KAHALO - in de baileo, het dorpshuis, opgehangen. Dat ophangen was de taak van de beheerder van het gebouw, de MAÄ-TOKE, soms een nevenfunctie van de TUAN TANAH. Onder het dank van de baileo had men een viertal vlakken gemaakt te weten: een mannen-, een vrouwen-, een jongens- en een meisjesvak. Je ziet men ging zeer selectief te werk (zie hoofdstuk 14. Het dorp)

Soms werden er sneltochten ondernomen die men aanduidde met de naam LAËTÉ , wat wil zeggen "in vereniging, in groepsverband". Maar hoe dan ook, in alle gevallen raadpleegde men, alvorens erop uit te trekken, eerst een MAUWE, een orakel of Godsoordeel, dat werd verkregen middels wichelen. De eerder genoemde malesi was meestal ook zeer bedreven in de NANAU zoals men dat wichelen noemde. Men kende een zestal systemen, waarvan we er al vijf bespraken in hoofdstuk 11. Krijgsverrichtingen, Voor alle zekerheid zullen we ze nog even bij de naam noemen:

1. NANAÜ TUBÉ het meten van de span
2. NANAÜ WANATÉ: een bamboe in het vuur
3. NANAÜ NUWELE: de operatie met de halve klapperdoppen
4. NANAÜ ULI: ÉÉn depa (vadem) meten met de manipa-durian
5. NANAÜ YAI: Als 4, maar met een gewone tak
6. NANAÜ PUWA: het grapje met de pinang

Als de tekenen gunstig waren, ging men meteen op pad. Na een succes volle tocht werden de trofeeën eerst in het bos verborgen en gingen de krijgers direct, samen met de hele negorij de zege vieren. Onder het genot van vele, vele liters sageru danste men 's nachts de MARO, overdag afgewisseld met de, en dat gedurende een aantal dagen. De koppen werden pas na het feest opgehaald. Het Kakehan (kakehano in bahasa Makariki), was een broederschap van geloofsgenoten, met een groot aantal regels en voorschriften en het doel deelgenoot van het leven hiernamaals te worden. In feite was het de reformatie van een veel oudere instelling, het zogenaamde WAPULANÉ. Beide instellingen hadden een geheim karakter en beperkten zich uitsluitend dot het mannelijk geslacht. Het genootschap bepaalde zich slecht tot de Alfoeren van de Pata Siwa Hitam en noemde zichzelf WAËLE TELU of WAËLE PATAI, de drie rivieren. Eens in de negen jaar organiseerde het genootschap een groot initiatie- of inwijdingsfeest, TANAILE NUSA genaamd. Op dit feest werden nieuwe leden, de jongelingen, in het verband opgenomen. Het speelde zich altijd af op een vaste locatie in een van de drie dorpen: POKOLOWANÉ (nu behorende tot Elpaputih), MANUSA MANUWE of WATUI.

Zodra de locatie was vast gesteld begon met daar ter plekke met de bouw van en speciaal huis, de LUMA TUTUÉ, LUMA MAREL of LUMA TITA genoemd. (onze eigentaal spreekt eenvoudig van een RUMA KAKEHANO. De bouw van het huis, een gesloten gebouw op palen, zonder ramen, van ca. 30 meter lang en 15 meter breed, geschiedde onder leiding van maar liefst 12 priesters. Priesters is eigenlijk niet het juiste woord, maar ja "what's in the name". In de bahasa-tanah spreekt men van MAOWIN en MAWENO. Van de twaalf maowen was er Één iets hoger, en om die man aan te spreken kon je kiezen uit drie alternatieven, waarvan de laatste de voorkeur heeft nl. MAOWIN BESAR, MAOWIN TEMAN en ANAKOTA.

Niet ieder dorp was in het bezit van zo'n hoge p(r)ie(s)t(er) als de Anakota, ze hadden meestal wel een gewone MAOWIN OPOÖLE, maar daar hield het dan ook mee op. Die laatste man werd in sommige streken aangesproken met TEKELE ULUI, op z'n Hollands gezegd: Slangekop. Nu moet je niet meteen aan en scheldwoord gaan zitten denken, maar zo luid nu eenmaal de vertaling, wij kunnen verder ook niet helpen.

Terug naar de Anakota. Een zeer belangrijk en invloedrijk persoon, die een eigen baileo aan zijn huis had gebouwd. Een soort praktijkruimte, de SISINE ANAKOTA genaamd of ook wel SISINE WAËLE TELU, de baileo van de Drie Rivieren. Bovendien droeg deze ruimte, evenals de ruma-pusaka (het familiestamhuis) en alle onderscheiden baileo's, een eigen naam. Hoe de baileo van Makariki heette weten we helaas niet, maar die van onze pela Itawaka droeg de naam: SIMALOA PELAMAHU. In de baileo-Anakota (ook toegankelijk voor vrouwen) werden alle plannen gesmeed, ongeacht of dit nu bouwplannen betrof of plannen voor het bouwen van een feestje. Als door de vergadering tot het laatste werd besloten had je, indien er ooit notulen waren geschreven, het volgende kunnen lezen. We kwamen heden tot het besluit de baileo-Anakota te gaan verbouwen. En reken erop dat ze niet van plan waren die tent af te breken.

De eerder genoemde ruma-Kakehoa werd met vereende krachten opgetrokken. Voordat echter de hoofdstijl, TIANG PAMALI, werd geplaatst moest er eerste een OMINE(gesnelde kop) worden begraven. Als men op dat cruciale moment er toevallig niet één ter beschikking had, stuurde men stante pede een ervaren jongen om dé boodschap. Die ervaren jongen was meester de Lasamena, dus niet de eerste de beste, maar de allerbeste, een jongen met meer dan tien koppen op z'n naam. Dat kwam goed van pas want, niet alleen voor onder de tiang-pamali, maar ook voor de aankleding van het interieur had men was van die dingen nodig. De 12 maowin's gingen daarna druk in de weer met zwarte magie, om het gebouw met de nodige geesten te bevolken. In de eerste plaats dé geest van het Kakehan NITU HAULUof NITU ELAKE. Maar ook andere zoals: HALITA WAITETE etc. En last but not least de voor deze gelegenheid meest belangrijke geest: FAHAJUL BALAHUM.

De jongens die moesten worden ingewijd in de geheimen van de Kakehan, en hun intrede in de broederschap gingen maken waren van verschillende leeftijden. Als gevolg van de negen-jaren cyclus - waardoor niet iedereen exact bij het bereiken van de puberteit kon intreden - varieerde de leeftijd van prea - tot late pubers. De kandidaten - MASAU genaamd - werden eerste van top tot teen ingesmeerd met ONË, een papje van KUNYIT (dat zelfde spul wat men gebruikte om gele rijst te maken), waarna de jongens een - ook geel gemaakte - cidaku werd omgedaan. Het hoofd van de jongens werd omwikkeld met GEMUTU-bladerenals bescherming tegen vreemde invloeden van buiten. Voor het insmeren en aankleden van de knapen waren maar liefst drie mannen verantwoordelijk, aan de jongens toegevoegd als peetvaders. (let op ! deze lieden zijn niet te vergelijken met de bapa (ser)ani, want dat is namelijk je doopvader en behoort bij het Christendom). Die drie peetvaders waren respectievelijk: 1. MASALUÉ TUNINE, de ware peetvader
2. MASALUÉ METENÉ, de zwarte peetvader
3. MAÄ PALA, de man die de cidaku omgordde.

Klik op de tekening voor een vergroting
Nadat de jongens aldus waren omgetoverd in masau werden ze - voorop gegaan door de maowin LALAMENA en gevolgd door de maowin LALAMURI - onder ijzelijk geschreeuw naar de Ruma Tutué gebracht. Daarin werden ze één tot twee maanden van de buitenwereld geïsoleerd om te mediteren. In die periode dienden zij zich te vereenzelvigen met de geesten der voorouders. Om deze reden werden de jongs - symbolisch - door Fahajul Balahum eerst gedood. (Als bewijs van de dood hunner zoon, werden de bebloede parangs aan de moeders getoond). Er volgde uiteraard een wedergeboorte, waarna ze voor een periode van acht dagen naar huis werden gezonden. Na die acht dagen - de meesten van hen moesten in die tijd opnieuw leren spreken - werden de jongens opnieuw met kunyit ingewreven en werd er een sneltocht georganiseerd.

De jongelieden moesten tenslotte het vak toch leren nietwaar? De initiatie werd afgesloten met het tatoeëren, een handeling verricht door mijnheer KAKIAI. Het was in die tijd natuurlijk nog geen familienaam, doch een titel afkomstig van een Ternataanse prins. Na de tatoeage werden de jongens automatisch beschouwd als TIPANE (ripane), volwaardig lid van het Kakehan. Op gezette tijden vierde het Kakehan ook andere feesten, waaronder de beruchte snelfeesten. Voor de organisatie hiervan was andermaal de Anakota de man, nu geassisteerd door acht maowin. Alleen al voor de organisatie waren er dus negen man in de weer, maar op het feest zelf wemelde het ook van functionarissen. Kortom, het leek wel een voetbalwedstrijd, meer officials dan spelers.

Daar was in de eerste plaats de MA'A TITA, ons welbekend uit de wapenspreuk van Makariki. De man had onder andere de taak om te zorgen dat de gasten op de hiërarchisch juiste plaatsen kwamen te zitten. Op de feesten werd natuurlijk niet gezwegen, in tegendeel mogen we wel zeggen. Daarom beschikte men voor dit soort gelegenheden over een fantastische "spreker", de SILASOUW, een man die je de oren van je hoofd kon praten.

Je behoefde bij calamiteiten ook niet te laten vragen: "Is er een dokter in de zaal?" Want de geneeskundige faciliteiten werden uitstekend vertegenwoordigd door de MAÄ KANU, een medicijnman in drang van HAU DUTA. Zou het nodig geweest zijn, had hij altijd op assistentie van de HATAN kunnen rekenen, dat was namelijk een gespecialiseerd duivelsbezweerder. Ten behoeve van de feministen onder de gasten op de spaarzame festiviteiten waar ook vrouwen toegang toe hadden, liep er een MALOINE, een meisje, rond om van advies te dienen. Het feest was aan belangrijkheid als het werd bijgewoond door de hoogste gezagdrager in het Kakehano de maowin KAÏTI. De man had nog een paar titels zoals
1. MAOWIN HAULU
2. MAOWIN ELAKË
3. INAMA
Nummer drie kwamen we al eerder tegen (zie het schema) als voorzitter van de regionale saniri's van de Pata Siwa.

Als besluit van het Kakehan verhaal willen we het nog even hebben over de tatoeages. De tatouages waren nimmer het alleen vertoningsrecht van de mannen, ook vrouwen werden veelvuldig verfraaid. Dat zal echter wel niet door mijnheer Kakiai gedaan zijn, die stond namelijk geheel ten dienste van het Kakehan-genootschap en dat kende geen vrouwelijke leden.

De vrouwen zullen daarom ook wel nooit het HAU HATA, het satansteken, hebben gedragen, maar wel allerlei ander motieven. Er waren tatoeages die speciaal alleen werden gebruikt voor de Patan's Eti en Sapalewa, de zogenaamde TANELA. In het Uwen-gebied noemde met de motieven PAÄTEI. Je had nog veel meer motieven met namen als: pela-pela, pelen, polon, haäpita, waipita etc. Mochten wij in dit relaas belangrijke dingen over het hoofd hebben gezien en dus niet hebben verteld, vergeet dan niet dat wij - net als jullie - slechts MAPUASA (een niet ingewijde van het Kakehan) zijn.

CHRISTENEN.

De bevolking van de dorpen Amahai, Makariki en Soahuku verzochten in het jaar 1647 aan de edele compagnie (VOC) om over te mogen gaan naar het Christendom. De VOC reageerde hierop goedgunstig en zond daarom de heer Francisco Mole van Sirri-Sorri als eerste schoolmeester godsdienst onderwijzer herwaarts. (Andere bronnen vermelden dat dhr Mole afkomstig was van het schiereiland Onin, Irian Barat). Ruim 200 jaar later stuurde zijn collega, dhr S.J. de Vries, door het toenmalige gouvernement aangesteld als hulpprediker te Amahai, een kerkelijk rapport aan zijn Zendelingsgenootschap te Utrecht, met de volgende inhoud, althans woorden van gelijke strekking:

".............. Het is voor mij begrijpelijk dat de Overheid bij bepaalde civiele- en juridische procedures slecht genoegen neemt met beëdigde verklaringen van rechthebbenden, getuigen en beschuldigden, Het is voor mij echter een onverteerbare zaak dat de voor betrokkenen benodigde eed wordt afgenomen volgens de traditionele heidense adat-regels. De afname geschiedt door de AMANOPUNA, de Kepala Dati. In zijn hoedanigheid als MUTAKAI (opperpriester) bij de Batu Pamali. De man bewijst niet alleen eer aan het gouden beeldje van de Hindoe-god Sjiwa en aan een 20-tal schedels, maar bovendien schroomt hij niet om uit één der schedels sageru te drinken .........."

Oef, die meneer de Vries boos ........................ niet gewoon meer, maar jammer voor hem bleef het daar niet bij. Het gouden beeldje stond men later af aan de Overheid. Het is thans te bezichtigen in het Nationaal Museum in Jakarta.

In 1866 brak er in Amahai een cholera-epidemie uit, die ontzettend veel slachtoffers eiste en de bevolking in paniek bracht. Dit staat in het tweede rapport van pendeta de Vries. Of hij al of niet enige maatregelen ten aanzien van de ramp ondernam staat nergens, maar hij rapporteerde aan Utrecht het volgende:
"............... De zelfde Mutakai als genoemd in het eerste rapport heeft nu de euvele moed opgebracht zich op te werpen als geneesheer van de gevreesde ziekte. Hij liet een grote loyang (geëmailleerde schaal) aanrukken, gevuld met water. Onder het mompelen van bezwerende spreuken dompelde de man het gouden beeldje hierin onder, vervolgens spoorde hij de goegemeente aan het water in te nemen als drankje tegen de cholera.............."

Wat er eigenlijk fout ging weten we niet precies, misschien had de Mutakai wel vergeten om het water te laten koken. De Vries besluit in ieder geval zijn rapportage - volgens ons niet zonder leedvermaak - dat de andere ochtend vele deelnemers aan de drinkende bijeenkomst alsnog de kolere had gekregen en waren dood gegaan.

Klik op de foto voor een vergroting
Elpaputih-baai
Teluk Elpaputih
Lalo'ono Elipaputi


 


Makarikiwebdesign@2020. © L. Brauns