Religie
Het geloof door de Vaderen beleden, lang voor de tijd dat men begon met
de verkondiging van de Blijde Boodschap, behoorde tot de - in vaktermen
geheten - animistische levensbeschouwing. Die komt er in het kort op neer
dat alle dingen op deze aardbodem zijn voorzien van een ziel. Niet alleen
mensen, dieren en planten, maar ook tal van - in onze ogen - dode dingen.
Tussen dat alles bestond slechts een vage scheiding, die het ook mogelijk
maakte het eigen lichaam geheel of gedeeltelijk te verlaten om tijdelijk
in een ander lichaam te huizen. Aan alle zijden waren we dus omringd door
zielen die zich soms manifesteerden als geesten of HITU's, zoals onder
andere: HALITA, WAITETE, BUTU LALEÏ, WEDDU en IOLA.
Onder deze geesten zaten natuurlijk hele boze en ook minder boze, maar
zelfs die konden je toch behoorlijk ziek maken, SAKIT KATAGORAN, heette
zoiets. Gelukkig waren er ook nog tal van goede geesten alhoewel ......
duidelijk in de minderheid. Boven dat alles echter was er in de eerste
plaats, de Schepper, KAPUA UPA ELA KAHURESSI (ook wel UPU LANITO of PUÏ
LAHATALO genoemd), de Allerhoogste, Heerser over de Aarde, Maan en Zon.
Van het scheppingsverhaal, de plaats waar de eerste mens ter wereld kwam,
bestaan er onder de Alfoeren op Ceram tweetal versies, namelijk die van:
a) de stammen van de MURKÈLE en
b) de stammen van de Nunu Saku.
De eerste zijn de Alfoerse stammen uit Oost-Ceram en vallen verder buiten
de context van dit boek. De Murkèle is een van de hoogste bergen
van het eiland en gelegen in het centrale bergland van Midden-Ceram, in
het Manusela-gebied ten noorden van de Tuluti-baai.
De tweede, zijn de Alfoerse stammen uit West- en Midden-Ceram, waartoe
ook onze voorvaderen, de stichters van Makariki, behoren. De Nunu Saku
is de heilige waringin-boom, die boven op de berg Ulaté Inaï
staat, waar volgens de legende de drie rivieren, Eti, Tala en Sapalewa
ontspringen. Deze gewijde plek is de TEMPAT PEMALI, een oord verboden
voor onbevoegden, en wordt bewaakt - en geheim gehouden - door de mensen
van het dorp Manusa-Manuwé.
Ondanks het feit dat de bronnen waaruit de drie rivieren ontspringen in
werkelijkheid topografisch nogal ver uit elkaar liggen, moeten we de Ulaté
Inaï niet zonder meer met een schouderophalen afdoen. Er zijn namelijk
talloze minder simpele zielen geweest die, zoals wij, er geloof aan hechtten.
De dominee Valentijn schrijft er het volgende over:
";................. de stroom (Tala: red) heeft boven drie takken. De
oostelijk heet Noy (Waé Nui: red), die van Sisenaru en Watui afkomt,
doch boven is nog een andere tak die van Somit afzakt, wiens twee dorpen
er aan liggen. Hogerop zijn Maluka, Murutetu en dan komt men bij de middelste
tak Walu Waé Lau), die van Huku komt en onder de grote waringinboom
en die wonderlijke brugge doorloopt, welke boom, Nunusaku genaamt, de
oorsprong van alle Radja's Uli Lima en Uli Siwa, naar ze vertellen, zou
gegeven hebben, ...................";
De dominee is er weliswaar niet zelf geweest, maar wie in de Molukken
durft, ook nog vandaag de dag, aan zijn woord te twijfelen? De grens tussen
de levenden en de doden was ook niet zo scherp als thans. De zielen van
de overledenen verzamelden zich op de berg Salahuwa - gelegen in het Wallace-gebergte
- het dodenrijk, onder het toezicht en de heerschappij van de jonge huwbare
(mulua) godin Satene. De overleden voorouders waren dus niet weg, maar
omringden nog steeds de levenden. Dit geloof manifesteerde zich ook tijden
de initiatie, de inwijding in de wereld der volwassenen, van de jeugd
bij het bereiken van de huwbare leeftijd. De aanvang van de puberteit
was een belangrijke zaak, zowel voor de jongens als de meisjes werd er
een feest van gemaakt. Het geheel gaat steeds gepaard met veel rituelen
zoals het aangorden van de eerste cidaku. Bij de jongens gebeurt dat door
een van tevoren hiervoor geselecteerde oom, de HALETANE (oudere vriend)
genaamd, die de jongen eerste van hoofd tot teen insmeerde met een papje
van kokosnootmelk en kalk en hem daarna in zijn eerste schaamlap hees.
(bij de inwijdingsceremonie van de Kakehan zijn er verschillen.
De meisjes worden geholpen door de LAITANE (oudere vriendin) en dit ritueel
vindt plaats in een hutje aan de rand van het dorp. Daarbij krijgt het
meisje bovendien nog een hoofddeksel op dat gemaakt is van het blad van
een aronskelkachtige plant. Na ongeveer een maand wordt het lieve kind
opnieuw naar dat hutje (Taolé) gebracht waar ze zo'n vier dagen
moet blijven. Gedurende die tijd zijn er een aantal tante's bezig haar
tanden zwart te maken met het roet van verbrande bamboe. Ongeveer een
drie àvier maanden later beginnen de tantes - bij aflossing - de
tanden van het kind te vijlen, het zogenaamde PAPAR GIGI. De papar gigi
vindt ook plaats bij de jongens, hier wordt de operatie verricht door
ooms i.p.v. tantes.
Een andere belangrijke belevenis voor het meisje is haar eerste menstruatie.
Een gebeurtenis die opnieuw buiten het dorp in een hutje (tikosumé)
plaats vindt. De jonge dame moet daarin een dag of drie bivakkeren, waarna
een soort reinigingsrite - het LEPAS KAIN KADU< (ontdoen van onreine kleding)
- wordt opgevoerd. Na drie menstruaties is de jonge maagd huwbaar. (boven
omschreven gebruiken worden steeds minder toegepast en zullen wel langzamerhand
verdwijnen).
Bij ieder religieus ritueel en zelfs bij ieder sociaal contact, vormde
het gebruik van sirih-pinang een belangrijk onderdeel. Nu gedegradeerd
tot zoiets als het roken van een sigaret, had het vroeger meer overeenkomst
met het Indiaanse ceremonieel, de vredespijp. Hoewel ......., het had
en heeft niets te maken met roken. Samengesteld uit het blad van de Sirih
(=een klimplant), met toevoeging van kapur (kalk), pinang ( de noot van
de areka-palm), cengkeh (kruidnagel) en fijn gesneden tabak, wordt het
geheel gekauwd of gepruimd. Een bezigheid die zowel door mannen als vrouwen
wordt beoefend. Soms werd zo'n pruim (ongekauwd) ook geofferd op de Batu
Pamali, de steen bij de Baileo (vergaderzaal). Een dergelijk offer noemt
men in Makariki: APAPUA.
KOPPEN SNELLEN.
In de streektaal noemt men deze vaardigheid KOÖ URU of SITOÖ
URU, en we moeten er meteen bij vermelden dat het geen psychopathisch
tijdverdrijf betrof, maar een levensbelang voor de animatische Alfoer.
Sterk gericht op de voorouderverering - een soort dodencultus - had de
godsdienst toch ook direct betrekking op het aardse bestaan en de daaraan
verbonden levensduur. Om die levensduur te kunnen verlengen dacht men
te moeten beschikken over zoveel mogelijk zielestof - semangat of bewustzijn
- door onze voorouders aangeduid met NINI of NINIKO. De nini was/is opgeslagen
in het menselijk lichaam en voornamelijk geconcentreerd in het hoofd (URU).
Je snapt dat wilde je zo lang mogelijk leven, het met zo'n religie een
"must" was zoveel mogelijk koppen te verzamelen. Het zal dan ook duidelijk
zijn dat het geen bal uitmaakte of het hoofd nou aan een knappe kop, of
aan een foei lelijkerd, aan een man, vrouw of kind had toebehoord. Er
waren daarom dan ook niet voor niets hoge boetes in gesteld op het snellen
van familieleden en pela's. Dat betekende echter, dat men genoodzaakt
werd het principe "wat je van ver haalt is lekker" toe te passen en op
grote afstand van eigen hof en haard de vijand een kopje kleiner moest
gaan maken.
De sneller posteerde zich vrijwel altijd in een hinderlaag en viel zijn
slachtoffer van achteren aan. Zo werd namelijk voorkomen dat bij het zien
van de aanvallen de Nini het lichaam voortijdig zou verlaten en alle moeite
vergeefs zou zijn geweest. Overal ter wereld zijn er mensen die bepaalde
regels aan hun laars lappen, nou die vond je onder Alfoeren ook, de laarzen
droegen ze niet, maar wat denk je hiervan:
Eind september 1899 ontstond er door een aardbeving in de Elpaputih-baai
een vloedgolf die thans nog bekend staat als AIR TURUN NAIK (air=water,
turun=dalen; naik=stijgen). Tijdens deze ramp kwam 90% van de bevolking
van het tweelingdorp Paulohi-Samasuru (Elpaputih) door verdrinking om
het leven. Een groot aantal lijken werd door de vloedgolf ver achter het
strand, in het bos, op het land geworpen. In het achterland wonende Alfoeren
daalden uit de bergen af, snelden de lijken en versierden hun baileo's
met de veroverde trofeeën. Je mag van ons aannemen dat er in die
koppen weinig of geen nini meer aanwezig was. Sindsdien plaatsten de christelijke
kustbewoners een stenen bol op de grafmonumenten van hun overledenen";
We hebben niet begrepen of men dit ook deed op de graven van de gesnelde
slachtoffers. Dergelijke grafmonumenten komen ook voor op de begraafplaats
van Makariki en daar betreft het in geen geval verminkte doden.
zie foto boven: batu-batu nisan of Hatu Rihalo
Na het afhouwen van de kop slaakte de sneller een natte kreet zo van:
"oetjee" of "watjee"en ging er - met medeneming van het corpus delicti
- ogenblikkelijk als een haas vandoor. Het met goed gevolg volbrengen
van zo een wapenfeit bracht met zich mee dat de dader voortaan door het
leven mocht gaan met een met sneltekens versierde schaamgordel, de zogenaamde
CIDAKU BABUNGA of LAWANA SUNLATÉ
Overigens werd het religieuze en vrome handwerk - het snellen - uitsluitend
door mannen beoefend. Als je goed je best had gedaan en meerdere koppen
had veroverd, werd je uitgeroepen tot de beste sneller van het dorp. Je
kreeg dan de eretitel TULALE of MAMENA, met bovendien de grote kans op
een benoeming in het ambt MALESI. Er waren Alfoerse stammen die hun professionele
topsnellers - lieden die tien of meer koppen hadden gesneld - met de hoge
rang van"> LASAMENA (wat je kunt vertalen als eerste kapper of houwer)
bekleedden. Een dergelijke recordhouder heeft Makariki nooit gekend, wel
een Malesi, maar vermoedelijk verkreeg de man die rang niet vanwege zijn
snelprestaties, maar slechts al toegevoegd onderofficier van de Kapitan.
Het gesnelde hoofd werd eerste enige tijd in het bos verborgen om pas
later door de sneller met een paar vrienden te worden opgehaald. Onder
het zingen van kapata's en het blazen op de TUHURI (tritonschelp) - een
ritueel dat KOKOLE werd genoemd - werd het attribuut de negorij binnen
gedragen. Na enige tijd te zijn tentoongesteld op de Batu Baileo werd
de schedel - >URU KAHALO - in de baileo, het dorpshuis, opgehangen. Dat
ophangen was de taak van de beheerder van het gebouw, de MAÄ-TOKE,
soms een nevenfunctie van de TUAN TANAH. Onder het dank van de baileo
had men een viertal vlakken gemaakt te weten: een mannen-, een vrouwen-,
een jongens- en een meisjesvak. Je ziet men ging zeer selectief te werk
(zie hoofdstuk 14. Het dorp)
Soms werden er sneltochten ondernomen die men aanduidde met de naam LAËTÉ
, wat wil zeggen "in vereniging, in groepsverband". Maar hoe dan ook,
in alle gevallen raadpleegde men, alvorens erop uit te trekken, eerst
een MAUWE, een orakel of Godsoordeel, dat werd verkregen middels wichelen.
De eerder genoemde malesi was meestal ook zeer bedreven in de NANAU zoals
men dat wichelen noemde. Men kende een zestal systemen, waarvan we er
al vijf bespraken in hoofdstuk 11. Krijgsverrichtingen, Voor alle zekerheid
zullen we ze nog even bij de naam noemen:
1. NANAÜ TUBÉ het meten van de span
2. NANAÜ WANATÉ: een bamboe in het vuur
3. NANAÜ NUWELE: de operatie met de halve klapperdoppen
4. NANAÜ ULI: ÉÉn depa (vadem) meten met de manipa-durian
5. NANAÜ YAI: Als 4, maar met een gewone tak
6. NANAÜ PUWA: het grapje met de pinang
Als de tekenen gunstig waren, ging men meteen op pad. Na een succes volle
tocht werden de trofeeën eerst in het bos verborgen en gingen de
krijgers direct, samen met de hele negorij de zege vieren. Onder het genot
van vele, vele liters sageru danste men 's nachts de MARO, overdag afgewisseld
met de, en dat gedurende een aantal dagen. De koppen werden pas na het
feest opgehaald.
Het Kakehan (kakehano in bahasa Makariki), was een broederschap van geloofsgenoten,
met een groot aantal regels en voorschriften en het doel deelgenoot van
het leven hiernamaals te worden. In feite was het de reformatie van een
veel oudere instelling, het zogenaamde WAPULANÉ. Beide instellingen
hadden een geheim karakter en beperkten zich uitsluitend dot het mannelijk
geslacht. Het genootschap bepaalde zich slecht tot de Alfoeren van de
Pata Siwa Hitam en noemde zichzelf WAËLE TELU of WAËLE PATAI,
de drie rivieren. Eens in de negen jaar organiseerde het genootschap een
groot initiatie- of inwijdingsfeest, TANAILE NUSA genaamd. Op dit feest
werden nieuwe leden, de jongelingen, in het verband opgenomen. Het speelde
zich altijd af op een vaste locatie in een van de drie dorpen: POKOLOWANÉ
(nu behorende tot Elpaputih), MANUSA MANUWE of WATUI.
Zodra de locatie was vast gesteld begon met daar ter plekke met de bouw
van en speciaal huis, de LUMA TUTUÉ, LUMA MAREL of LUMA TITA genoemd.
(onze eigentaal spreekt eenvoudig van een RUMA KAKEHANO. De bouw van het
huis, een gesloten gebouw op palen, zonder ramen, van ca. 30 meter lang
en 15 meter breed, geschiedde onder leiding van maar liefst 12 priesters.
Priesters is eigenlijk niet het juiste woord, maar ja "what's in the name".
In de bahasa-tanah spreekt men van MAOWIN en MAWENO. Van de twaalf maowen
was er Één iets hoger, en om die man aan te spreken kon
je kiezen uit drie alternatieven, waarvan de laatste de voorkeur heeft
nl. MAOWIN BESAR, MAOWIN TEMAN en ANAKOTA.
Niet ieder dorp was in het bezit van zo'n hoge p(r)ie(s)t(er) als de Anakota,
ze hadden meestal wel een gewone MAOWIN OPOÖLE, maar daar hield het
dan ook mee op. Die laatste man werd in sommige streken aangesproken met
TEKELE ULUI, op z'n Hollands gezegd: Slangekop. Nu moet je niet meteen
aan en scheldwoord gaan zitten denken, maar zo luid nu eenmaal de vertaling,
wij kunnen verder ook niet helpen.
Terug naar de Anakota. Een zeer belangrijk en invloedrijk persoon, die
een eigen baileo aan zijn huis had gebouwd. Een soort praktijkruimte,
de SISINE ANAKOTA genaamd of ook wel SISINE WAËLE TELU, de baileo
van de Drie Rivieren. Bovendien droeg deze ruimte, evenals de ruma-pusaka
(het familiestamhuis) en alle onderscheiden baileo's, een eigen naam.
Hoe de baileo van Makariki heette weten we helaas niet, maar die van onze
pela Itawaka droeg de naam: SIMALOA PELAMAHU. In de baileo-Anakota (ook
toegankelijk voor vrouwen) werden alle plannen gesmeed, ongeacht of dit
nu bouwplannen betrof of plannen voor het bouwen van een feestje. Als
door de vergadering tot het laatste werd besloten had je, indien er ooit
notulen waren geschreven, het volgende kunnen lezen. We kwamen heden tot
het besluit de baileo-Anakota te gaan verbouwen. En reken erop dat ze
niet van plan waren die tent af te breken.
De eerder genoemde ruma-Kakehoa werd met vereende krachten opgetrokken.
Voordat echter de hoofdstijl, TIANG PAMALI, werd geplaatst moest er eerste
een OMINE(gesnelde kop) worden begraven. Als men op dat cruciale moment
er toevallig niet één ter beschikking had, stuurde men stante
pede een ervaren jongen om dé boodschap. Die ervaren jongen was
meester de Lasamena, dus niet de eerste de beste, maar de allerbeste,
een jongen met meer dan tien koppen op z'n naam. Dat kwam goed van pas
want, niet alleen voor onder de tiang-pamali, maar ook voor de aankleding
van het interieur had men was van die dingen nodig. De 12 maowin's gingen
daarna druk in de weer met zwarte magie, om het gebouw met de nodige geesten
te bevolken. In de eerste plaats dé geest van het Kakehan NITU
HAULUof NITU ELAKE. Maar ook andere zoals: HALITA WAITETE etc. En last
but not least de voor deze gelegenheid meest belangrijke geest: FAHAJUL
BALAHUM.
De jongens die moesten worden ingewijd in de geheimen van de Kakehan,
en hun intrede in de broederschap gingen maken waren van verschillende
leeftijden. Als gevolg van de negen-jaren cyclus - waardoor niet iedereen
exact bij het bereiken van de puberteit kon intreden - varieerde de leeftijd
van prea - tot late pubers. De kandidaten - MASAU genaamd - werden eerste
van top tot teen ingesmeerd met ONË, een papje van KUNYIT (dat zelfde
spul wat men gebruikte om gele rijst te maken), waarna de jongens een
- ook geel gemaakte - cidaku werd omgedaan. Het hoofd van de jongens werd
omwikkeld met GEMUTU-bladerenals bescherming tegen vreemde invloeden van
buiten. Voor het insmeren en aankleden van de knapen waren maar liefst
drie mannen verantwoordelijk, aan de jongens toegevoegd als peetvaders.
(let op ! deze lieden zijn niet te vergelijken met de bapa (ser)ani, want
dat is namelijk je doopvader en behoort bij het Christendom). Die drie
peetvaders waren respectievelijk: 1. MASALUÉ TUNINE, de ware peetvader
2. MASALUÉ METENÉ, de zwarte peetvader
3. MAÄ PALA, de man die de cidaku omgordde.
Nadat de jongens aldus waren omgetoverd in masau werden ze - voorop gegaan
door de maowin LALAMENA en gevolgd door de maowin LALAMURI - onder ijzelijk
geschreeuw naar de Ruma Tutué gebracht. Daarin werden ze één
tot twee maanden van de buitenwereld geïsoleerd om te mediteren.
In die periode dienden zij zich te vereenzelvigen met de geesten der voorouders.
Om deze reden werden de jongs - symbolisch - door Fahajul Balahum eerst
gedood. (Als bewijs van de dood hunner zoon, werden de bebloede parangs
aan de moeders getoond). Er volgde uiteraard een wedergeboorte, waarna
ze voor een periode van acht dagen naar huis werden gezonden. Na die acht
dagen - de meesten van hen moesten in die tijd opnieuw leren spreken -
werden de jongens opnieuw met kunyit ingewreven en werd er een sneltocht
georganiseerd.
De jongelieden moesten tenslotte het vak toch leren nietwaar? De initiatie
werd afgesloten met het tatoeëren, een handeling verricht door mijnheer
KAKIAI. Het was in die tijd natuurlijk nog geen familienaam, doch een
titel afkomstig van een Ternataanse prins. Na de tatoeage werden de jongens
automatisch beschouwd als TIPANE (ripane), volwaardig lid van het Kakehan.
Op gezette tijden vierde het Kakehan ook andere feesten, waaronder de
beruchte snelfeesten. Voor de organisatie hiervan was andermaal de Anakota
de man, nu geassisteerd door acht maowin. Alleen al voor de organisatie
waren er dus negen man in de weer, maar op het feest zelf wemelde het
ook van functionarissen. Kortom, het leek wel een voetbalwedstrijd, meer
officials dan spelers.
Daar was in de eerste plaats de MA'A TITA, ons welbekend uit de wapenspreuk
van Makariki. De man had onder andere de taak om te zorgen dat de gasten
op de hiërarchisch juiste plaatsen kwamen te zitten. Op de feesten
werd natuurlijk niet gezwegen, in tegendeel mogen we wel zeggen. Daarom
beschikte men voor dit soort gelegenheden over een fantastische "spreker",
de SILASOUW, een man die je de oren van je hoofd kon praten.
Je behoefde bij calamiteiten ook niet te laten vragen: "Is er een dokter
in de zaal?" Want de geneeskundige faciliteiten werden uitstekend vertegenwoordigd
door de MAÄ KANU, een medicijnman in drang van HAU DUTA. Zou het
nodig geweest zijn, had hij altijd op assistentie van de HATAN kunnen
rekenen, dat was namelijk een gespecialiseerd duivelsbezweerder. Ten behoeve
van de feministen onder de gasten op de spaarzame festiviteiten waar ook
vrouwen toegang toe hadden, liep er een MALOINE, een meisje, rond om van
advies te dienen. Het feest was aan belangrijkheid als het werd bijgewoond
door de hoogste gezagdrager in het Kakehano de maowin KAÏTI. De man
had nog een paar titels zoals
1. MAOWIN HAULU
2. MAOWIN ELAKË
3. INAMA
Nummer drie kwamen we al eerder tegen (zie het schema) als voorzitter
van de regionale saniri's van de Pata Siwa.
Als besluit van het Kakehan verhaal willen we het nog even hebben over
de tatoeages. De tatouages waren nimmer het alleen vertoningsrecht van
de mannen, ook vrouwen werden veelvuldig verfraaid. Dat zal echter wel
niet door mijnheer Kakiai gedaan zijn, die stond namelijk geheel ten dienste
van het Kakehan-genootschap en dat kende geen vrouwelijke leden.
De vrouwen zullen daarom ook wel nooit het HAU HATA, het satansteken,
hebben gedragen, maar wel allerlei ander motieven. Er waren tatoeages
die speciaal alleen werden gebruikt voor de Patan's Eti en Sapalewa, de
zogenaamde TANELA. In het Uwen-gebied noemde met de motieven PAÄTEI.
Je had nog veel meer motieven met namen als: pela-pela, pelen, polon,
haäpita, waipita etc. Mochten wij in dit relaas belangrijke dingen
over het hoofd hebben gezien en dus niet hebben verteld, vergeet dan niet
dat wij - net als jullie - slechts MAPUASA (een niet ingewijde van het
Kakehan) zijn.
CHRISTENEN.
De bevolking van de dorpen Amahai, Makariki en Soahuku verzochten in het
jaar 1647 aan de edele compagnie (VOC) om over te mogen gaan naar het
Christendom. De VOC reageerde hierop goedgunstig en zond daarom de heer
Francisco Mole van Sirri-Sorri als eerste schoolmeester godsdienst onderwijzer
herwaarts. (Andere bronnen vermelden dat dhr Mole afkomstig was van het
schiereiland Onin, Irian Barat). Ruim 200 jaar later stuurde zijn collega,
dhr S.J. de Vries, door het toenmalige gouvernement aangesteld als hulpprediker
te Amahai, een kerkelijk rapport aan zijn Zendelingsgenootschap te Utrecht,
met de volgende inhoud, althans woorden van gelijke strekking:
".............. Het is voor mij begrijpelijk dat de Overheid bij bepaalde
civiele- en juridische procedures slecht genoegen neemt met beëdigde
verklaringen van rechthebbenden, getuigen en beschuldigden, Het is voor
mij echter een onverteerbare zaak dat de voor betrokkenen benodigde eed
wordt afgenomen volgens de traditionele heidense adat-regels. De afname
geschiedt door de AMANOPUNA, de Kepala Dati. In zijn hoedanigheid als
MUTAKAI (opperpriester) bij de Batu Pamali. De man bewijst niet alleen
eer aan het gouden beeldje van de Hindoe-god Sjiwa en aan een 20-tal schedels,
maar bovendien schroomt hij niet om uit één der schedels
sageru te drinken .........."
Oef, die meneer de Vries boos ........................ niet gewoon meer,
maar jammer voor hem bleef het daar niet bij. Het gouden beeldje stond
men later af aan de Overheid. Het is thans te bezichtigen in het Nationaal
Museum in Jakarta.
In 1866 brak er in Amahai een cholera-epidemie uit, die ontzettend veel
slachtoffers eiste en de bevolking in paniek bracht. Dit staat in het
tweede rapport van pendeta de Vries. Of hij al of niet enige maatregelen
ten aanzien van de ramp ondernam staat nergens, maar hij rapporteerde
aan Utrecht het volgende:
"............... De zelfde Mutakai als genoemd in het eerste rapport heeft
nu de euvele moed opgebracht zich op te werpen als geneesheer van de gevreesde
ziekte. Hij liet een grote loyang (geëmailleerde schaal) aanrukken,
gevuld met water. Onder het mompelen van bezwerende spreuken dompelde
de man het gouden beeldje hierin onder, vervolgens spoorde hij de goegemeente
aan het water in te nemen als drankje tegen de cholera.............."
Wat er eigenlijk fout ging weten we niet precies, misschien had de Mutakai
wel vergeten om het water te laten koken. De Vries besluit in ieder geval
zijn rapportage - volgens ons niet zonder leedvermaak - dat de andere
ochtend vele deelnemers aan de drinkende bijeenkomst alsnog de kolere
had gekregen en waren dood gegaan.
Elpaputih-baai
Teluk Elpaputih
Lalo'ono Elipaputi