Makariki

Siwalette Maatita

Teun negeri, teuno rumah tau, de stichters, de soa's, sejarah negeri

VOORSPEL.

klik op de foto voor een vergroting
Makariki anno 1988
Omstreeks het midden van de 15e eeuw, ergens anno 1450, ontstond er een grote commotie - onrust - in de Koninkrijken Ternate en Tidore. De beide rijken begonnen in die tijd met pogingen om hun invloedsfeer te vergroten, waarbij hele stammen van huis en haard werden verdreven en voor de zegevierende troepen uit opgejaagd. Een halve eeuw later, in de eerste dagen van de 16e eeuw, slaagden de wit-neuzen er uiteindelijk in ons vanuit Europa de weg naar de Oriënt te vinden.

Hierbij moeten wij aantekenen dat dit soort ontdekkingsreizen niet geheel van eigen belang waren ontbloot, men kwam als het ware af op de geur van de cengkeh, de kruidnagel. Ook de mores, de manieren, van de ontdekkingsreizigers uit die dagen waren niet wat je noemt de meest vriendelijke. Het een en ander ging zo nu en dan wel met enig geweld gepaard. Het was echter ook niet zo, dat de autochtone bevolking zich gedwee als schapen ter slachtbank liet voeren hoor, nee, hun eigen inbreng in het gekrakeel mocht er best zijn. Met als gevolg, een vloedgolf van ellende over de Molukken en over Ceram in het bijzonder.
Klik op de foto voor een vergroting
Makariki anno 1988
Of het bovenstaande verhaal dé aanleiding gaf tot de massale verhuizing van onze, van huis uit toch al niet erg honkvaste Alfoerse voorouders weten wij natuurlijk niet. Het kan ook wel zo zijn, dat de oorzaak in het toen gebruikelijke landbouwsysteem moet worden gezocht. Na een oogst moest de grond namelijk eerst weer jaren braak liggen om andermaal een opbrengst te garanderen. Bij een minder goede planning ontstaat dan een groot gebrek aan landbouw- en jachtgronden, wat een reden kan zijn geweest voor transmigratie. Met afstanden zaten die oude Alfoeren helemaal niet. Er zijn voorbeelden te over van talrijke stammen die tientallen kilometers lange trektochten hebben gemaakt. Dat is ons probleem niet. De kernvraag is: "Waar komen wij vandaan, waar ligt onze bakermat? Het antwoord hierop zit in de door onze voorouders vastgelegd TÉONG (TÉUNO) van het dorp Makariki.

TÉUNO - NEGERI.

Téong = Téuno.
(de uitgang "o" is karakteristiek voor Makariki's streektaal) is een begrip wat de oorsprong en afkomst aangeeft. Een beetje moeilijk omdat we dit begrip als zodanig in Nederland niet kennen. Bovendien, om het nog ingewikkelder te maken, zijn er tenminste twee soorten:

1. Téuno negeri; de dorpsidentiteit en
2. de Téuno - ruma tau, de familieidentiteit.

We beginnen met nummer
1. de dorps - téun.
Laten we het gemakshalve maar vergelijken met een 'wapenspreuk' die uit twee delen bestaat.
Het eerste deel verwijst naar de NEGERI - LAMA (letterlijk: het oude- of vroegere dorp), de bakermat van de gezamenlijke stichters van de NEGERI BARU (nieuwe dorp).
Het tweede deel verwijst naar de gezamenlijke voorouder. Deze regels gelden in het algemeen ook voor andere 'téuns negeri.
De téun van Makariki luidt:

"SIWALETTE MA'ATITA"

De téun negeri is weliswaar al oeroud maar nog springlevend. Bij iedere officiële gebeurtenis, bekendmaking en aankondiging wordt de téun bij voortduring gebruikt. Onderwerpen wij onze 'wapenspreuk' aan een ander onderzoek, komen er tal van interessante dingen aan het licht, luister maar:
Siwalette is een samengesteld woord bestaande uit: SIWA = negen, en LETTE - boven.

Samengevat krijgt men "TOP NEGEN" of als variant op "Oranje Boven" "NEGEN BOVEN". Er bestond vroeger ook een adat-titel "Siwalette" gevoerd door de Kapitan Muda, de subalterne krijgsoverste van de Saniri Tala, voor welke Raad de man optrad als 'Heraut".
Ook Ma'atita is uit twee worden samengesteld:
1. MA'A = oog of persoon
2. TITA + rij, gelid, in een rij lopen of bevel.

Bij Ma'a is de keus simpel, omdat er geen woorden bekend zijn met 'oog' als voorvoegsel. Het tegendeel is het geval met 'persoon', kijk maar:
MA'A - NESEWA (vakman);
MA'A - LOA (bergbeklimmer);
MA'A - MUNA(kidnapper);
MA'A - KOPAN(krijgsgevangene) en
MA'A - MAMORINO(geestenbezweerder).

Bij 'Tita" is het eigenlijk niet zo belangrijk omdat bij beide betekenissen hetzelfde resultaat wordt verkregen namelijk: LEIDER. Gebruik je betekenis A) dan krijg te KOPLOPER (de eerste man van het gelid), gebruik je echter B) dan luidt de vertaling: bevelhebber, gezagvoerder. Er is eveneens een adat-titel met de naam Ma'atita o.a. als titel van een dignitaris bij het geheime Kakehan-verbond en soms zelfs met de toevoeging METEN (zwart) of PUTI (wit), respectievelijk 'senior' en 'junior'. Maar ter zake. Uit oude overleveringen weten we dat onze voorouders afkomstig zijn uit een landstreek genaamd HUENÉ, ook wel UWEN of UWIN geheten. De streek werd nader aangeduid met de daarin liggende ULATÉ TELU (drie bergen) aan de bovenloop van de rivier MALOAN (WAË ULI?) en maakte deel uit van het Rijk van Sahelau. Dit rijk besloeg met ruim 600 km2 een groot deel van West-Ceram. De oost-grens liep praktisch identiek met de grens tussen de Alune- en Wemale Alfoeren, vanaf de berg Hatu Patola aan de noord-kust in zuidelijke richting tot een kilometer of vijf oostelijk van HUKU-KECIL.

Vandaar ging de zuid-grens in oostelijke richting naar de Waé Mala. De west-grens werd ruwweg gevoerd door de Waé Mala stroomopwaarts te volgen, het Lumuté-gebergte over te steken naar de benedenloop van de Waé Makina. Je kunt weg zeggen de oude grens tussen de Pata Siwa en de Pata Lima. Het Rijk van Sahelau bestond in feite uit twee stukken, één noord van de Makina genaamd KORIHARIA en een deel zuid van de Makina wat met WARAMALA HUÉ, het echte Sahulau, noemde. In ieder geval woonden zes Radja's, waarvan één KOLANE SAHULETTE, het oppergezag voerde over tenminste tien negorijen, die we met name kennen en hierna noemen:

1. WARAMALA (hier woonde de Kolano zelf)
2. KATALANE
3. SIWALETTE
4. LISA LUA
5. TABIALY
6. TULA ELA
7. WAIMATA (de woonplaats van zijn zoon of neef)
8. RUMA ELA
9. HATU NURU
10. KOLE

Bovenstaande plaatsen kun je terugvinden op bijgevoegde kaarten van 1675.

De zes Raja's van Waramala Hué noemden zich: (A)
1.
LATU TOUMALO (Kolano Sahulette)
2.
LATU TARAME
3.
LATU WAGUYTE
4.
LATU BUKURONDE
5.
LATU LISSARUA RIHATA
6.
LATU TIGAHARY
De zes Raja's van Koriharia noemden zich: (B)
1.
LATU TAPA (hoofd van de Soa Eylolo)
2.
LATU BUKURONDE (familie van A4 ?)
3.
LATU LISSARUA (familie van A5 ?)
4.
LATU RUMA LAWAN
5.
LATU RIGAU (van Latu Lane)
6.
LATU LISSA LOUHELU

Anno 1662 werd de negorij Waimata door de VOC verwoest en vier jaar later, in 1666, volgde de negorij Kole. Anno negentiennu zijn, met uitzondering van het dorp Hatu Nuru, alle negorijen van de aardbodem verdwenen, het hoe en waarom is een vraagteken achterlatende. Wij gebruikten uitdrukkelijk de term negorij om daarmee aan te geven dat het hier uit gehuchten samengestelde woongemeenschappen betrof, zoals we die omschreven in het hoofdstuk Staatinrichting. Het zijn namelijk deze gehuchten die door onze voorouder werden verlaten. Maar daar komen wij nog op terug.

Van de titel Ma'atita naar een gezamenlijke stamvader der vier Soa's van Makariki lijkt een grote stop. Die stamvader is er echter met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geweest, zodat we mogen aannemen dat de man aan zodanig vooraanstaande positie bekleedde, dat hij geen andere aanduiding dan zijn titel behoefde.

TÉUNO - RUMA TAU.

Vroeger was het de gewoonte om iemand uit een bepaalde familie (ruma tau of mata ruma) aan te spreken met de vermelding van A. RUMA TEUNO en B. de UPU van de vader en C. de MARA van de moeder. Alles met de bedoeling om persoonsverwisseling te voorkomen. Als je dit leest zou je bijna door de bomen het bos niet meer zien. Niet zo verwonderlijk hoor, want zelfs in de Molukken zelf worden bovengenoemde begrippen door elkaar gehaald en in een verkeerd verband gebruikt. Laten we dus even bij het begin beginnen:

De Mata Ruma, het oog (oorsprong) van de familie - ook wel ruma tau genoemd - woonde in een stamhuis, het erfgoed van de familie, de zogenaamde Ruma Pusaka. Volgens goed Alfoers gebruik droeg de Ruma Pusaka een naam of titel, die niet persé de familienaam was verbonden. Het is deze naam die we over het algemeen Téun noemen. De upu en de mara zijn de oudst bekende voorvader van respectievelijk de vader en de moeder van de aangesprokene. Begrijp je nu dat - volgens de Molukse adat - Europeanen geen, herhaal, geen téun hebben? Zij hebben natuurlijk wel een Upu en een Mara, maar om vergissingen te voorkomen geeft men die allemaal dezelfde naam, te weten: UPU TISA en MARA TISA.
In de negorij Siwalette moeten er ongeveer een stuk of zes Ruma Pusaka hebben gestaan, namelijk:

1. Ma'ata (lang, groot huis ?)
2. Salaruwé (geschonken plant ?)
3. Sauressy (sterke zwager ?)
4. Lia Siwa (negen vadem ?)
5. Puiratu (witte regent)
6. Hauraké ( .... steen ?)
Bij de vertalingen hebben we maar een vraagteken geplaatst, omdat er best een andere betekenis aan de namen of titels gegevens kan worden i.v.m. verbastering in spelling en uitspraak van de streektaal. Of het laatst genoemde stamhuis (Hauraké) ook in of nabij Siwalette stond is, gezien de familienaam Mairima (afkomstig van de vijf-groep), twijfelachtig.

De stichters.

Eén van de Adat regels van de Pata Siwa (zie hoofdstuk 10) verordonneerde dat een vestiging, een nieuw dorp, buiten haar territorium op West-Ceram, slechts kon worden gesticht door acht verwanten-groepen met één gezamenlijke voorvader. Het nieuwe dorp vormde dan opnieuw de sublieme een het 'Siwa' (negen). Van vele negorijen op Ambon en de Lease kan men op die manier traceren of ze behoren tot de Pata Siwa. Inmiddels hadden de eerder genoemde zes stamhuizen (ruma pusaka) acht families (mata ruma) voortgebracht namelijk:

Het huis (ru)Ma Ata:
1. WATTIMENA
2. LAWAHERY
3. POTOROW

Het huis Salaruwé:
4. WATTIMURY

Het huis Sauressy
5. TITIHALAWA

Het huis Lia Siwa:
6. TITIHERU

Het huis Puiratu:
7.TITIAHY

Het huis Hauraké:
8. MAIRIMA

De uittocht uit de Negeri Lama - de bakermat: Siwalette - heeft zich in twee fasen voltrokken. 1. de verkenningsgroepen en 2. de resterende familie en verwanten. Het eigenaardige is dat er sinds die tijd een uitgesproken verschil zit tussen de families van beide groepen. Vermoedelijk komt dat door de verschillende reiservaringen, wat zich manifesteert in bijvoorbeeld verschillende poso (taboe's) in één ruma tau.

Zoals we al schreven in hoofdstuk Staatsinrichting behoorden de Mata Ruma's tot genealogische patrilenaire territoriale groepen, die men aanduidde met het woord SOA. Hoe deze Soa's voor de grote uittocht waren samengesteld weten we niet zeker, hoewel we enig houvast hebben aan de samenstelling na de stichting van Makariki. Er werden toen vier Soa's geformeerd met name:

A. Soa Waë
B. Soa Waël
C. Soa Latu
D. Soa Alang

De volgorde is gekozen aan de hand van de draagstenen van de batu Pemali, kloksgewijs uitgaande van de steen van de Soa Waë. Oorspronkelijk waren Soa Waé en Soa Wael één Soa. Met welke bedoeling er een tweedeling heeft plaats gevonden hebben we niet kunnen achterhalen. Evenmin kunnen we verklaren waarom de Mata Ruma Lawahery bij de Soa Latu is ingedeeld. Het grootste raadsel is echter de herkomst van de Mata Ruma: Latu Raja, Kota Latu en Inda Hua, een drietal families die toegevoegd zijn aan de Soa Wael. Waar komen ze vandaan en wanneer zijn ze opgenomen in de gemeenschap uit Uwen

Soa Waë
Teuno: Ma Ata
Mata Ruma:
Wattimena (teuno: Ma ata)
Wattimury (teuno: Salaruwé)
Soa Wael:
Teuno: Ma Ata
Mata Ruma:
Wattimena (teuno: Ma ata)
Potorow ( teuno: Ma ata)
Latu Radja
Kota Latu
Inda Hua
Soa Latu
Teunu: Lessynaya
Mata Ruma:
Titiahy (teuno: puiratu)
Mairima (teuno: Haurakë)
Lawahery (teuno: Ma ata)
Soa Alang
Teuno: Lessy
Mata Ruma
Titihalawa (teuno: sauressy)
Titiheru (teuno: Lia Siwa)

Na de stichting van Makariki kwam het civiele gezag in handen van de Soa Waë, met name in de Mata Ruma Wattimena. Zij leverden in het vervolg de Raja Negeri. De Soa Wael kreeg, voor zover we weten, geen specifieke taak in het bestuur van de nieuwe woongemeenschap. Vermoedelijk is dat het gevolg van de tweedeling in de ruma tau Wattimena uit het huis Ma Ata. Het religieuze of geestelijk gezag werd toegekend aan de Soa Latu, diens mata ruma Titiahy kreeg de functie van "Tuan Tanah" - de adatbewaarder - voor haar rekening.

De laatste groep in het verbond, de Soa Alang, werd het militaire gezag toebedeeld. De Mata Rumah Titihalawa voorzag voortaan in de vacature van Kapitan. Voor het zover was moesten ze echter nog even "uit de bergen afdalen" en dat zijn verhalen apart. Hier komen ze.


SOA WAË - SOA WAËL.

De Soa (Usu Olo, bahasa Makariki) heeft zijn ontstaan aan het water (waë = rivier, waël = water) te danken. Overigens in de oude animistische religie van de Alfoeren niets bijzonders, want alles had een ziel.

De familiegroep bestond oorspronkelijk uit twee stamhuizen (ruma pusaka):
A. Ma ata
B. Salaruwé, respectievelijk "Het grote huis" en "De geschonken plant", waaruit een viertal mata ruma's (families) afstammen.

Uit het huis Ma Ata de families:
1. Wattimena
2. Potorow
3. Lawahery

Uit het huis Salaruwe de familie:
Wattimury

De familienamen Wattimena en Wattimury zijn in feite rangen of titels, die zij ontlenen aan de functies die ze bekleedden in de Negeri Lama. Je weet wel: het bewaken van de dorpstoegang aan respectievelijk de voor- en achterzijde. Deze functies bestonden in tal van Alfoerse nederzettingen, zij het dan dat ze of met een andere titel of in een andere Alfoerse taal werden aangegeven. Wij kwamen identieke functies tegen bij de Nuaulu Alfoeren. Ook de naam Potorow kent een betekenis; Poto = inhoud (substantie), het geheel "Het in een holle bamboe verborgene "(isi yang dimenyembunyi dalam bambu), een soort cryptische omschrijving van een ons onbekend begrip. De familienaam Lawahery betekent "verdwaald", wat de oorzaak kan zijn van het kwijtraken van de weg tijdens de afdaling uit de bergen, maak ook kan liggen aan de latere opname in de Soa Latu. We weten het helaas niet. Voor de rest was het bij de Alifuru precies hetzelfde als bij de Germanen, men gebruikte bij voorkeur bijnamen om de juiste persoon op de juiste plaats te plaatsen.

Een duidelijk voorbeeld hiervan geeft Rumphius in zijn boek "Ambonsche Landbeschrijving", wanneer hij vermeldt dat in het jaar 1665 de negorij Makariki door de Orang Kaya Arnoldus Koulou werd bestuurd. De auteur maakt hier - onbewust - niet alleen een schrijffout, maar bovendien een spelfout. Het had moeten zijn: KAU LOU, waar bij Kau voor rood staat en Lau (Lauro) voor koning. Een pracht van een bijnaam: RODE KONING. We zijn er ondanks alle naspeuringen in het huisarchief van de Wattimena's niet achter gekomen of de naam betrekking had op zijn pruik, zijn neus of zijn politieke kleur. Maar ja, what's in the name. De oudst bekende voorouders in mannelijke lijn, de Upu's kennen we alleen van de Wattimena's en de Wattimury's. Dat zijn respectievelijk, PU'U MENAWAE en WENO PIKASAO. De mara's waren kennelijk van minder belang, want die namen wist niemand meer.

klik op de kaart voor een vergroting
Ze leefden lang en gelukkig. Nou, vergeet het maar, kennelijk niet dus, waarom zou je anders je 'tikar' gaan pakken. Na urenlange vergaderingen en beraadslagingen ware de inwoners van de negorij Siwalette tot de conclusie gekomen dat het voor een ieder beter was de voorouderlijke woonstee te verlaten om elders op de wereld (dunia) naar rijkere jachtvelden te zoeken. Men besloot eerst een 'intelligence party', een partij van intellectuelen, oh nee, herstel, verspieders, vooruit te zenden, waarna de rest van de families en verwanten zou volgen. Na zorgvuldige selectie reisde een groep Wattimena's en Wattimury's "af met de vette nek". In zuidelijke richting, want men had zojuist vernomen dat er aan de Noord-kust infiltraties van vreemde oosterlingen plaats vonden en die lieden waren - volgens de 'kabar angin' (geruchten) - niet met bepaalde vriendelijke doelstellingen geland.

De streek waar men woonde heette in de volkmond weliswaar Ulaté Telu (drie bergen), maar in werkelijkheid waren dat er iets meer. Geen kleintjes ook, dat wil zeggen ............. zo kun je bergen van 1000 tot 14000 meter boven zeespiegel moeilijk betitelen. Het aller ellendigste is echter dat er tussen de toppen onderling ontzettend diepte ravijnen zitten, waar je eerst doorheen moet wil je op de volgende piek komen. Tussen haakjes, je sloft behoorlijk als het gedurende je wandeltocht droog is gebleven. Want bij regen kun je natuurlijk beste 'wae' of 'wael' in je vaandel hebben staan, dat neemt echter niet weg dat je geen vinnen en zwemvliezen hebt, dus dat wordt dan wat je noemt 'modderen'.

Na dagen ploeteren - vergeet niet dat ze buiten de potten en pannen ook vrouw en kinderen bij zich hadden - bereikte het gezelschap de bovenloop van de Wae Lau, een zijrivier van de Wae Tala. Na eerst nog even een aantal 'paparisa's (bosbivak, afdankt van takken en bladeren) te hebben gebouwd streek men doodvermoeid neer. De Wae Lau ontspringt op een ruim 20 km lange bergrug, die zich over een lengte van ca. 10 km uitstrekt van West naar Oost en daarna afbuigt naar het Noorden, tot in het centrum van het Uwen-gebied).

Tijdens het kappen van de materialen voor de bouw van het bosbivak, stuitte men op een andere groep Alfoerse padvinders, kennelijk ook op speurtocht naar het betere leven. Het werd daar in de bergen meteen een complete 'jamboree' met 's avonds aan het kampvuur een uitwisseling betreffende de ervaringen van de zojuist beëindigde voettocht. Negatieve ervaringen. Laten we eerlijk zijn, als je met al je barang op je rug loopt te marcheren, berg op - berg af, en je moet dan plotseling ook nog een dreinende kleuter onder je arm slaan, werkt dat op z'n minst deprimerend. Onze Lieve Heer was nog onbekend, dus vloeken ook nog een usance, maar anders ....................

Na enig heen en weer gepraat besloot men dan ook het lopen voor gezien te houden, een GOSEPA (vlot) te construeren en daarmee de rivier af te zakken op zoek naar de vleespotten van Egypte. Zo gezegd, zo gedaan, de bouw van het vlot was een fluitje van een cent en daarna de embarkatie. Alle harta, inclusief vrouwen en kinderen, werd aan boord gestouwd. Bijna waren ze het huisdier van de Wattimena's, een patola - slang, nog vergeten. Nergens in de familiegeschiedenis konden wij een verklaring vinden voor deze nogal ongewone keus van huisdier.

Een vlot drijft wel maar is geen schip en vereist dus een iets ander commando, hier niet slechts één kapitein, maar twee. Men stuurt zo'n vlot zowel aan de achter- als aan de voorzijde. Je voelt natuurlijk allang dat de achterzijde onder bevel stand van Wattimury en de voorzijde onder een Wattimena. De rest, dus de magen en de pas verworven vrienden, zaten daar tussen, voorlopig te niksen. Dat duurde echter niet lang. Zodra de Gosepa in een riviergedeelte geraakte, waarde stroom minder vat op haar had, werd één van de nieuwe reisgenoten aangewezen om met een vaarboom extra P.K.'s aan de vaart van het vaartuig toe te voegen. Die bezigheid noem je op z'n Ceramees: KALA, moet je hard aan die stok trekken of duwen wordt het: KALA KUAT.

Als rechtgeaard Ceramees slik je de worden half in en klinkt het als: TAKUA-KUA, de man die met de vaarboom staat te hannessen doop je vervolgens om in: Tuan TALAKUA. De gosepa heeft overigens nog een eigenschap, het ding zwabbert van links naar rechts en is behoorlijk moeilijk op koers te houden. Soms wordt het hierdoor noodzakelijk dat een bemanningslid het gevaarte al zwemmend bijstuurt. En ja hoor, bij de eerste de beste gelegenheid waarbij dit zich voordeed, werd die andere man het water ingestuurd met de kreet: NANU LOHY, met andere woorden: `zwemmen tot het niet meer nodig is`. Nou die man heet sindsdien:NANLOHY.

Toen de gosepa bovendien nog in een stroomversnelling met draaikolken terecht kwam, dan krijg je het effect van wildwatervaren, begon die Wattimena aan de voorkant in paniek met overslaande stem te gillen: "Sopate reire tala, sopa meke-meke, tala sopa mena muri" kortom vrij vertaald: "Als je met z'n allen, van voor tot achter, niet als de sodemieter met die vaarbomen aan de gang gaat, kun je het verder wel vergeten". Ofschoon er nog vele stroomversnellingen, die door de inmiddels ingezette regentijd niet van gevaar waren ontbloot, volgden, bereikte men na zo'n 30 km onder de Wae Tala. Niet dat het eindpunt reeds in zicht was, oh nee, na nog eens 15 km op die gosepa arriveerde het illustere gezelschap aan de kust van de Elpaputih-baai. Als je dan, voor het eerste van leven, aan het strand staat en het is behoorlijk warm, krijg je een onbedwingbare lust om je in het zilte nat te storten. Ook de 'watermannetjes' ontkwamen daar niet aan en er volgde prompt een kostelijke zwempartij met ontzettend veel jolijt.

Het duurde dan ook enige tijd alvorens men er achterkwam dat één der Wattimena's zich intussen had gemetamorfoseerd in een haai. (Een rooie nog wel, zou dat iets te maken hebben met de latere Rooie Koning ?). Boze tongen beweren dat de knaap zich te ver uit de kust had gewaagd en daar door een haai werd opgegeten. Ja, in zo'n geval zie je natuurlijk geen knaap meer, maar wel een haai. Hoe dan ook, de gebeurtenis maakte een onuitwisbare indruk en de gezamenlijke verwanten besloten ter plaatse de KALUYU (haai) tot in lengte van dagen tot poso (taboe) te verklaren. Wat betekend dat de Wattimena's tot op heden geen haai mogen vangen en laat staan eten. Je weet tenslotte maar nooit of je ook thans nog niet de kans loopt per abuis je verre voorvader op je bord geschoven te krijgen, wat je toch op z'n minst een verregaande slordigheid zou moeten noemen. Ook de Mata Ruma Wattimury heeft een poso, namelijk een grote op Ceram voorkomen vogel, Kuheba genaamd. Helaas, het hoe en waarom van dit taboe is ons niet verteld.

Aan het eind van dit enerverende gebeuren keerde men terug naar de gosepa. Maar wat bleek .......... de heren Talakua en Nanlohy hadden zich "cusm so'is" (dat is compleet met vrouwen en kinderen) ingescheept en waren, vermoedelijk uit onvrede met de ondergeschikte positie die ze tot dusverre noodgedwongen hadden moeten bekleden, afgevaren richting Saparua. Zij vestigden zich later in Porto, een dorp dat oorspronkelijk op voet van oorlog leefde met ons pèla-dorp Itawaka, maar hiermee later n.a.v. een onbesliste strijd, een "pèla-batu-karang-verbond". (zie hoofdstuk 19). Maar toch, de families Wattimena - Wattimury zaten er mooi mee. Liever gezegd: als men verder wilde was zitten er helemaal niet meer bij en konden ze mooi weer gaan lopen. Nou, ze zijn eerst toch maar even blijven zitten en hebben hun achtergebleven verwanten in de Negeri Lama laten weten waar ze zaten.

De uittocht uit de Negeri Lama Siwalette van deze tweede groep verliep geheel volgens plan in de voetsporen van de verkenners, via de bergrug naar de Wae Lau. Ook het afzakken van de rivier met een vlot ging volgens het draaiboek. Op de plek waar de Wae Lau uitmondt in de Tala lag in oude tijden een grote negorij met de naam MALALE, ressorterende onder de Raja van Sumit, wiens eigen dorp een kilometer of zeven verder stroomafwaarts was gesitueerd. Om welke reden het gezelschap hier debarkeerde is ons niet bekend, maar ze hebben er naar alle waarschijnlijkheid geruime tijd gebivakkeerd. Misschien is hierdoor het misverstand ontstaan dat de Wattimena's van deze groep hun wortels in Malaka zouden hebben. Vanuit Malala trok de groep over land verder in zuidelijke richting en bereikte na een wandeling van ca. 20 km de zuidkust aan de monding van de Wae Lee, een riviertje ontstaan uit de samenvloeïing van de Wae Puresi en de Wae Sima.

Een aantal familieleden had het verder op Ceram wel bekeken en distribueerden zich, uiteraard per gosepa, over Ambon, Haruku, Saparua en Nusa Laut. Het resterende gezelschap verzamelde zich voor een strandwandeling van ongeveer 25 km naar de monding van de Waé Tala. Daar aangekomen troffen ze de verkennersgroep op het strand aan en kregen in geuren en kleuren het verhaal van de gedaanteverwisseling te horen. Je begrijpt natuurlijk dat ook de zojuist gearriveerde in het vervolg tot de poso van de rooie haai gedoemd waren. Kort daarop werd het besluit genomen om toch maar verder te trekken in de hoop de ideale woonplaats te vinden. Nu was in die tijd de gehele West- en Noord-zijde van de Elpaputih-baai, op de plaats Elapaputi(h), (thans het tweelingdorp Paulohy-Samasuru) na, onbewoond zodat het niet al te moeilijk was zich langs die kust te verplaatsen. In de negorij Elpaputi werden de migranten niet onvriendelijk ontvangen zodat ze er vermoedelijk een tijdje zijn blijven hangen, waar ze weer verder trokken. Even buiten Elpaputi, bij de monding van de Uwé-rivier, raakte men slaags met een stelletje lieden uit Wasia en Sanahu, dorpen die toen stroomopwaarts aan de Uwe lagen. De strijd werd ongetwijfeld een overwinning onzerzijds (anders bestonden we niet meer, toch?). De tocht werd voortgezet tot aan de Wae Pia, vanwaar zich in oostelijke richting een groot sago-moeras (voedsel) uitstrekte.

Men stak de Waë Pia over en streek neer op het strand NUHATU aan de oever van de riviertje Sah (thans opgeslokt door de verplaatste monding van de Wae Pia). Wat later vond hier de vereniging plaats met de andere vier Mata Ruma's, werd de eer batu pemali opgericht. Hierop werd de gezamenlijk eed 'gedronken' (gezworen), die de vestiging van de nieuwe nederzetting YAPISURU (Ahesuru of Makariki) bekrachtigde. Tijdens die bekrachtiging vond de tweedeling van de Ruma Tau Wattimena plaats en ontstonden de Soa Waë en Waël. De mata ruma Lawahery ging om ons onbekende reden over naar de Soa Latu. In een later stadium werden nog een drietal Mata Ruma in de Soa Wael ogpenomen:
1. Indahua;
2. Laturadja en
3. de onlangs in mannelijke lijn uitgestorven Kotalatu.

Zelfs de betekenis der namen tilt geen tipje van de sluiter der geheimzinnigheid op, kijk maar: INDA HUA, aannemende dat 'inda' niet 'fraai' betekent maar een verbastering is van INTA (eiland). "Hua" is Pinang-noot, het geheel geeft dus: Pinang-eiland en daar kun je alle kanten mee op. LATU RADJA, geeft tweemaal het woord 'vorst', wat duidt op een adellijk afkomst. Ook met dat gegeven doe je niet veel. KOTA LATU verwijst naar een versterkt stamhuis (kota = benteng - fortificatie; Latu = vorst) maar de herkomst blijft duister.

Soa Latu.

Latu = vorst. Het woord zegt het al, deze clan leverde aan de nieuwe negorij Makariki een vorst. In dit geval de Raja Tanah, Heer van het land en bewaker van de Adat (In Makariki noemt men de man bij voorkeur: Tuan Tanah). Bij het vertrek uit de negeri lama droeg de Soa de naam: LESSINAYA, waaruit je kunt concluderen dat ze samen met de Soa Alang tenminste één gemeenschappelijke voorouder hebben, te weten: LESSY, overwinnaar. Nu is het leuke dat NAYA niet anders dan 'meervoud' betekent, zodat de vertaling in het Nederlands 'overwinnaars' luidt. De Soa Latu bestaat uit drie Mata Ruma:

1. Titiahy (titi = slaan, ahy = aanhaken, spannen), vrij vertaald betekent dat: "slaan op een meegevoerde tifa. De familie stamt uit het huis (ruma pusaka) PUIRATU (witte vorst) en de oudst bekende voorouder in mannelijke lijn is LAWA NUSA (door het land zwerven), die in vrouwelijke lijn MARA LATU (mara = herkomst in vrouwelijke lijn; Latu = vorst). Deze vrouwelijke lijn behoorde tot de oorspronkelijke bewoners van de Ruata-Delta, zodat het politiek niet moeilijk was juist de familie Titiahy te benoemen tot "Tuan Tanah".
2. Mairima

(mai = komen; rima = lima = vijf), waarvan de betekenis luidt: Afkomstig van de vijf, waarbij gedoeld wordt op de Pata Lima (zie Pata Siwa - Pata Lima). De afkomst van de familie wordt extra geaccentueerd door een synoniem van de familienaam: MA'A RIMA, wat populair klinkt als vijfde klasser. het is dus hoogst twijfelachtig of deze Mata Ruma wel uit Uwen afkomstig is, het ligt meer voor hand dat deze familie evenals de vrouwelijke lijn van de Titiahy's behoorde tot een geheel andere Alfoerse stam. De téun van de Mairima's luidt: HAURAKÉ (hau = hatu = steen, rake = ?), en hun oudst bekende voorvader heet PUÜ RIË (pu'u = heer; rië = stem, klank).

3. Lawahery

( Lawa = gaan, rennen; heri = verdwalen), kort samengevat "verdwaald". Afkomstig uit het huis ATA, het stamhuis van de Wattimena's, is deze familie vermoedelijk pas tijdens de stichting van Makariki aan de Soa Latu toegevoegd.

De geschiedenis van de Soa Latu vangt niet aan met het vertrek uit de Negeri Lama, maar begint in de Ruata-Delta. De schoonvader van de eerste gemigreerde Titiahy, de heer Mara Latu bewoonde een 'versterkt huis', men spreekt zelfs voer een 'benteng' (fort), op een dusun genaamd: GARAF - PURUO, in de nabijheid van het riviertje Makariki. De man woonde daar heerlijk rustig, wat duidelijk naar voren komt in het aantal kinderen wat ie had, maar liefst zes jongens en één meisje genaamd: KEË:LAU BUAMA. Het verhaal gaat dat het lieve kind er naast haar broers nog twee hondjes - reutjes - op na hield als speelkameraadjes. Op zekere dag zag Mara Latu boven zijn in het bos opengekapte tuintje een rookpluim overdrijven.

Een onrustbarend verschijnsel, als je bedenkt dat er dan ongenode lieden in de naaste omgeving een kampvuur hadden aangelegd. Het idee alleen al bezorgde een mens pijn in zijn nek, want zoals je weet, zochten in die tijd de padvinders geen paddestoelen in het bos, maar keken ze meer uit naar een smakelijk koppie van deze of gene orang. De ouwe heer klom dan ook zo snel als zijn stramme leden dat toelieten in de hoogste boom of zijn erf, een 'pohon kayu raja', een koningsboom (niet te verwarren met een koningspalm). In feite had Latu zich de moeite kunnen besparen want ondanks de formidabele hoogte van de boom kon hij toch niet over het omringende bos heen kijken. Bovendien zat de stam ook nog vol met grote rode agressieve mieren, die een kennelijk voorkeur hadden voor mensenvlees. Enfin, hij had toch nog net kunnen constateren dat het vuurtje op een nabij het strand werd gestookt, waarop hij moeizaam en verrot gestoken weer afdaalde naar moeder aarde.

Mara Latu scharrelde met grote spoed zijn wapentuig bijeen en ging op verkenning. Bij het strand aangekomen zag hij tot zijn verbazing een groot vlot liggen, vastgemeerd aan een langs het strand groeiende mangi-mangi-boom (mangrove). Op het strand bevond zich een bont gezelschap van mannen, vrouwen en kinderen, ja wat wil je, daar stond of liever gezegd zat, de complete Soa Alang Lessy bijna voor zijn deur. Gelukkig kon een kind al zien dat deze menigte geen kwaad in de zin had, en meneer Latu zag er dan ook geen bezwaar in nader kennis te maken. Na verloop van tijd zag hij het zelfs helemaal zitten en deed een voorstel aan Kapitan Titihalawa: "Als gij Kapitan Titihalawa uw geluk verdrop wilt zoeken, dan mogen jullie van mij, Kapitan Raja Mara Latu, de dusun waar ge nu gemeerd ligt, gebruiken om je "bekal" (mondvoorraad) aan te vullen. Mocht je er echter iets voor voelen om hier definitief je ankers uit te gooien dan kunt ge de dusun voortaan uw eigendom noemen.

In dat laatste geval is er slechts één voorwaarde, in het vervolg bewaken jullie de zeezijde tegen ongewenst bezoek, terwijl mijn familie die taak aan de landzijde zal uitvoeren. Titihalawa behoefde niet lang na te denken en hapte toe door mede te delen dat de Soa zich in streek zou vestigen en met de voorwaarde akkoord ging. Sindsdien is de dusun PANDARA (zo genoemd naar het meertouw, de 'tali-tandara', van de gosepa) in het bezit van de Mata Ruma Titihalawa. Anderhalve kilometer verderop, op het strand NUHATU, verenigden zij zich met de Soa Wae en bouwden de eerste vestiging van Makariki, compleet met PAGAR BATU, de stenen ommuring. Een zonnige toekomst lachte de dorpelingen toe, maar helaas ............ er ging zich een drama voltrekken.

Prinses Ke'elau Buama, de enige dochter van Pu'u Mara Latu, groeide op en bereikte de huwbare leeftijd. Het was wat je noemt een "stuk" met alles erop en eraan, plus bovendien alles op de juiste plaats. De huwelijksaanzoeken waren dan ook niet van de lucht en zelfs een stelletje ouwe snoepers als een Wattimena en een Wattimury (de eerlijkheid gebied ons te zeggen, dat er geen voornamen en leeftijden werden genoemd). Lieten geen verstek gaan en deden eveneens een aanzoek. Maar geen der kandidaten kon in de ogen van de mooie freule genade vinden, alles en iedereen werd afgewezen, een houding tot verdriet van de vele sollicitanten. De heren Wattimena en Wattimury - ja, ja in vereniging - vatten het snode plan op de edelgeboren juffrouw dan maar voor altijd uit de roulatie te nemen, zoiets van "wij niet, dan niemand".

Als lichtend voorbeeld namen beiden het tragische verhaal van het meisje Hainuwele, wat zich in de bergen achter het dorp Elpaputih had afgespeeld. Zij organiseerden een Maku-maku feest, een danspartij, waarvoor de prinses en de zes prinsen een uitnodiging ontvingen. Op de dansplaats, groeven de heren in het diepste geheim een diepe put, met voorbedachten rade de jonge dame daarin haar laatste rustplaats te geven. Het feest brak aan en de mannen en vrouwen, om en om, dansten de maku-maku. Op het hoogtepunt - drie uur in de ochtend - van de dans namen Wattimena en Wattimury het meisje tussen zich in en zagen kans haar ongezien in het gat te manoeuvreren en dat met gezwinde spoed te dichten. Na afloop van het festijn keerden de feestgangers tevreden huiswaarts. Uiteraard ook de zes broeders, die thuis pas tot de ontdekking kwamen dat zuslief ontbrak. Ze leefden namelijk in de veronderstelling dat deze al eerder op de avond door een aantal bewonderaars naar huis was gebracht. Niet dus?

Nu hadden de broertjes echt wel gezien dat hun zusje tussen de heren Wattimena en Wattimury had gedanst. Ze renden terug om navraag te doen, maar moesten helaas onverrichter zake naar huis. Pa Mara Latu natuurlijk in alle staten, met de bekende verwijten dat zes grote lummels geen kans hadden gezien op hun zusje te letten. Maar ja, daar kwam ze niet mee thuis, erger, ze kwam helemaal niet meer thuis. Dag in, dag uit zochten de broers, helaas ........... alles tevergeefs. Na zes dagen keerde één van zusjes honden naar huis terug met een negen voet lange hoofdhaar in zijn nek. Het meisje had negen voet lange haren gedragen. Het kon dus niet missen, het moest één van haar haren zijn. Dat deed het ergste vrezen, een ongeluk? Zonder dat je er ook maar iets van hoorde? Uitgesloten. Een moord? Bewijs het maar, het bleef bij verdenkingen, geen stap kwamen ze verder.

Teneinde raad besloten de jongens, vanwege gezichtsverlies hun oude heer, hof en huis te verlaten. De jongste broer echter wilde niet mee, maar na veel aandringen gaf hij alsnog toe, alleen wilde hij wat later vertrekken en vroeg zijn broers op hem te wachten bij SAKALAIHITU. De jongs stemden toe en vertrokken naar het afgesproken punt en wachtten daar zeven lange dagen en zeven lange nachten tevergeefs op hun adik. (De plek Sakalaihitu heet in werkelijkheid : SAKANA PITU SAKANA = wachten, PITU = hitu = zeven. Daarna vervolgden ze hun toch en doken later op in Sepa aan de zuid-kust, waar zij hun verdere levensdag sleten onder het pseudoniem LATUE.
De jongste jongen bleef in Makariki. De geschiedenis verhaalt echter niet waar en hoe de familiebanden met de Titiahys ontstonden. De Titiahy's beschouwen de Mata Ruma Latué in Sepa als hun "saudara-gandong" broeders uit één baarmoeder. Het taboe, poso, van de Mata Rumah Titiahy is 1. POHON KAYU RAJA 2. De meisjes in de familie mogen hun haar niet langer dan de middel dragen. De poso van de familie Mairima is de MOREA (aal, paling). Dat van de Mata Ruma Lawahery zou de POHON-KAYU-RAJA zijn, waarvan ze, bij aanraking van de boom niet alleen hun wilde haren kwijt raken, maar een volledige kale kop krijgen.

Soa Alang.

In het moderne Indonesisch heeft het woord "Alang" drie betekenissen.
1. Diagonaal, dwars, in de breedte
2. Belemmering, hindernis, obstakel
3. Uitroep, superlatief, krachtterm.

Hoewel, we er niet helemaal zeker van zijn, denken we in dit geval met een superlatief - overtreffende trap - te maken te hebben wat als voorvoegsel van de téun fungeert. Hierdoor ontstaat dan ALANG LESSY, aangezien 'lessy' de betekenis heeft van 'overwinnaar' krijg je met dat superlatief ervoor: "onoverwinnelijke overwinnaar" De Batavieren en Kaninefaten blijven bij het Alfoerse taalbruik toch werkelijk nergens, niet waar?
Je vindt het toch niet gek, dat juist deze Soa in de nieuwe vestiging het militaire gezag ging vertegenwoordigen, zeg nou zelf ? De Soa bestond oorspronkelijk slecht uit twee Mata Ruma te weten:

A) Titihalawa en
B) Titiheru. De Mata Ruma PAPILAYA, afkomstig uit Itawaka, werd pas in de 19e of 20e eeuw bij de Soa ingedeeld.

De eerste Mata Ruma van de Soa Titihalawa had van huis uit een andere familienaam nl: TITA HULAWANO (Tita = gelid, Hulawan = goud). Eén van de allereerste voorvaderen, Kapitano LESSY KU'URPANIA, veranderde echter de naam in de huidige vorm. Daardoor ontstond er een andere betekenis, zo van: "Slaan op een de rug gedragen tifa" (Titi = slaan, plukken, begieten; Hala = dragen - over de schouder; tifa = trommel).
De téuno luidt: SAURESSY (Sau = onovertroffen Ressy = Lessy = overwinnaar. Zie je het al voor je, dat die onovertroffen onoverwinnelijke overwinnaar zijn victorie eruit rammelt op een tifa die op de rug van zijn voorganger bungelt? En dat, terwijl die tegenwoordige jongens van Titahalawa zo bescheiden zijn, zo zie je maar, stille wateren hebben diepe gronden.


De tweede Mata Ruma, Titiheru, heeft natuurlijk ook een naam met een betekenis. Ook hier is Titi = slaan en Heru = krom, in zijn totaliteit krijg je: Met een parang een rintis (tracé) in het bos kappen. Hun téuno, de titel van de Ruma Pusaka, luidt: LIA SIWA (Lia = vadem, zon; SIWA = negen), de Negende Zon of Negen Vadem. De eerste bekende voorvader (een puwaka noem je zo iemand) heette: UPU SELA.

Klik op de kaart voor een vergroting
De Soa Alang bewoonde ook een gehucht tot de negorij Siwalette behoorde. Het verhaal van hun exodus bestaat eveneens uit twee episodes. 1. Die van de verkenners en 2. Die van de rest van de familie en verwanten. In dit geval vertrokken de verkenners vanuit de Negeri Lama in noordelijke richting naar het strand van Tahala. Hemelsbreed toch altijd nog een 25 km, dus wie zal zeggen hoe lang het duurde alvorens hun kindertjes konden pootje baden in de Ceram Zee. Eenmaal daar aangekomen troffen ze een groot aantal met Papua's bemande prauwen. Het zekere voor het onzekere nemend papten ze als 'italo' (hagedis) zo snel met de woeste van huis weggelopen koppensnellerfamilies aan.

Boze tongen beweren zelfs dat er al snel nieuw bloed in de Soa werd gepompt, maar omdat het al lang verjaard is zullen we ons verder niet meer in hun "bedgeheimen' verdiepen. Nu was het wel zo dat er een warme vriendschap was ontstaan tussen het zoontje van de Raja Papua en het zoontje van de Kapitan Titihalawa. De twee jongens zaten 's avonds vaak met z'n beide aan het strand met hun bamboefluiten te musiceren. Een genot om naar te luisteren.

Als gevolg daarvan maakte de trotse Pa Titihalawa, een koperen exemplaar voor zijn zoon waar een aanmerkelijk beter geluid in zat dan in dat bamboe ding. De Raja Papua, dit ziende en horende, haastte zich een nog mooier specimen voor zijn zoon te fabriceren. De oude Titi kreeg daarop zwaar de ziekte in en vervaardigde prompt een zilveren fluit. De inmiddels nog nijdiger geworden Raja wist niet hoe snel hij een dergelijk instrument voor zijn spruit moest maken. Nou, dat lukte, maar leer ze maar kennen, de onoverwinnelijken.

Kapitan Titihalawa nam onverwijld een gouden apparaat in productie (je hebt tenslotte niet voor niets ooit de titel Hulawano - goud - in je vaandel gevoerd), maar dat had ie eigenlijk beter niet kunnen doen. Want de Raja, zich bewust dat hij aan de verliezende kant stond, beraamde een plan de 'overwinnaar' voor eeuwig in het zand te laten bijten door hem ten spoedigste van zijn hoofd te ontdoen. Geesten zij dank kwam de Kapitan tijdig achter de snode plannen en verzamelde ogenblikkelijk alle Soa-leden op het strand. Hij liet een grote vogel, een Kuheba, vangen en een tros pisang kappen, tekende vervolgens met een stok de contouren van een prauw in het zand om het gezelschap heen en zette zich neer om op de vloed te wachten. Het hoe en waarom de pisang en die grote vogel kunnen we helaas niet verhalen, evenmin kunnen wij verklaren hoe het mogelijk bleek dat bij het wassende water van de zee de contouren in het zand vervaagden en overgingen in een werkelijke prauw waarmee de Soa-leden juichend het hun door de toornige Raja toegedachte noodlot wisten te omzeilen.

Het bootreisje voerde hen lang het dorp LIANG op Ambon, waar ze, in ruil voor "bekal"(leeftocht), een familielid achterlieten. De man, Lessy, geheten, heeft zijn dagen in Liang niet in heiligheid doorgebracht. We kunnen dat weten want we zijn er geweest, er lopen vele kleine Lessy's rond. De tocht werd voortgezet, via PELAU, een plaatsje aan de noord-kust van Haruku, waar men wederom een familielid achter liet. Ook dit lid, opererende onder de naam HAHUWAN, ontplooide een activiteit waarvan de gevolgen anno 1988 nog waarneembaar zijn, het is een uitgebreide familie. Vervolgens wendde men de steven naar het eiland Saparua en ging aan wal bij de negorij OUW. Deze keer bracht men een telg van het geslacht incognito aan land, een man die onder het pseudoniem SAPTENA aan het werk ging. Met uitstekende resultaten mogen we wel zeggen, ze zitten er nog steeds. Van Ouw werd er koers gezet richting Elpaputi-baai. Na het ronden van Kaap Koako zette men voet aan wal, in de baai van Amahei bij de PELABUAN PAPUA. De plek draagt nog steeds dezelfde naam.

Inmiddels had ook het resterende deel van de Soa de Negeri Lama de rug toegekeerd, maar was in zuidelijke richting afgereisd. Via gehuchten als Lessy, Walemena en Halamuri bereikte men na een moeizame tocht de bron van de Wae Lai op de berg TAINEPAOLUA. De Wae Lai, een zijrivier van de Wae Nui, heeft vanaf de bron tot aan de plaats (bij het huidige dorp Pasinaro-baru) waar hij uitmondt in de Nui een gebergte van bijna 20 km. De club bouwde een gosepa en zakte de rivier af. Waarom ze besloten en vandaar of maar weer te gaan lopen zal wel altijd een raadsel blijven. Weliswaar liep er vanaf de monding in zuidwestelijke richting een voetpad, maar dat betekende toch weer een klim van een dikke 500 meter over een bergrug om via de 600 meter hoge bulten Hatu Putih en Kunusua de kust van de Elpaputih-baai te bereiken. Maar goed, ze deden het en arriveerden een dag of twee later in een plaats genaamd: POHON KULÉ, een dusun aan de monding van de Waë Uru, een klein riviertje tussen de thans daar gekregen dorpen Wasia en Sanahu.

In Kulé treffen ze een man uit Soahuku, een zeker Kapitan WAKANO, die zich over hen ontfermde en de hele hap inscheepte in zijn arombaai, waarna ze afvoeren naar de Baai van Amahai. Wie schetst hun verbazing toe ze bij hun debarkatie in Pelabuhan Papua de verkennersgroep aantroffen. De voedselpositie ter plekke liet nogal wat te wensen over, een reden voor de herenigde Soa om zo snel mogelijk om te zien naar een andere verblijfplaats. Er werd een gosepa op stapel gezet om de reis voort te zetten. Zo'n gosepa wordt samengesteld uit stammetjes van meronghout met een rand van gaba-gaba. Na het gereed komen van het vlot vertrok men, langs de kust varende in noordelijke richting, tot ze, even bij de Ruata, afmeerden aan een strandje genaamd: GARAP. Hier maakten ze kennis met de ons reeds bekende Upu Mara Latu, van de latere Soa Latu. Rest ons nog te vertellen dat de poso, het taboe van de Soa Alang een soort potvis is, familie van "flipper" de dolfijn, in de Molukken bekend als Ikan Babi (varkensvis). De Mata Ruma Titihalawa heeft daarnaast nog haar persoonlijke poso, namelijk de GANEMU, een als groente te consumeren blad van de heester. Jammer genoeg kon niemand ons de achtergrond van de genoemde poso verklaren, zodat we dit stukje familie-geschiedenis niet voor het nageslacht kunnen vastleggen.

Istori Soahuku.

Bovenstaand opschrift luidt in gewoon Hollands: "Historie van Soahuku", het dorp naast Amahai en is opgetekend door één harer anonieme inwoners. Nu ligt het volstrekt niet in onze bedoeling om jullie daarmee te gaan vermoeien maar ................... in dit relaas wordt echter een episode van heldendaden omschreven die we je niet willen onthouden. We moeten er wel even bij zeggen dat het geschrift op zijn zachtst gezegd een tikkeltje tendentieus is en ook geschiedkundig onjuiste informatie geeft, maar wie daar op let is een kniesoor. Hier volgt een (nogal) vrije vertaling van een uittreksel der "historiografie" onzer confrater uit Soahuku. Citaat:

" .... In de grijze oudheid vluchtte het volk van Makariki vanuit Wae Lee, in de omgeving van Rumakai-Wae Lee - een plek die ook wel SERILEI wordt genoemd wat Rumakai-Mardio betekend - naar ELIPAPUTI of Samasuru-Paulohy. In dat dubbeldorp ving met hen "liefdevol" op en kregen ze de tak van varkenshoeders. Geen dankbare taak overigens, want toen er een varken verdween, werden de hoeders er meteen van verdacht het "corpus delicti" door de maag te hebben laten verdwijnen. Terecht of onterecht, de verhouding tussen de partijen was voorgoed verziekt. De onenigheid liep zo hoog op dat Elpaputi aan de Kapitan van Ruma Kèle opdracht gaf de lieden van Makariki zo snel mogelijk de koppen te snellen. Het leek namelijk aantrekkelijker die tronies in de Baileo te zien hangen dan om die grote bekken nog langer te moeten aanhoren.

Er bestaat een kapata, zo'n oeroud lied, in de bahasa Elpaputi, getiteld: "Aru Rumakele wete wiri-wiri". Helaas komen deze woorden niet in ons woordenboek voor, dus weten we niet water e met de clan Rumakele gaat gebeuren. In ieder geval gaat het niet over de "koppen" van Makariki, want juist voordat die zouden gaan rollen, namen de Makarikianen de vlucht richting Amahai. Dat klinkt vrij logisch omdat Amahai in die dagen geregeerd werd door de Raja Wattimena-Lokollo, een stamverwante figuur met één en dezelfde gemeenschappelijke voorvader namelijk: MA'ATITA. De téun van Amahai luidt: LOUNUSA MA'ATITA. De kapata zou de geschiedenis van de aftocht tot in bijzonderheden vertalen. Op hun vluchtroute ontmoetten de Makarikianen een volkje dat luisterde naar de naam LASAMANU, lieden die zo vriendelijk waren hun tijdelijk te verbergen. Een en ander kwam echter al gauw ter ore van de boze inwoners van Samasuru-Paulohy die - nijdig als ze waren - nu probeerden de heer Wattimena-Lokollo voor hun karretje te spannen en hem voorstelden de baileo van Amahai te versieren met de schedels van de jongens en meisjes van Makariki.

Je hebt natuurlijk wel eens van een "kabar angin" gehoord, berichten die door de wind worden overgebracht. Nou, we kunnen je vertellen dat de wind daar toen ontiegelijk actief was. Zodanig dat het Edele Groot-Opperhoofd van de - in die tijd nog zelfstandige - gemeente Soahuku, ene mijnheer Ruhupessy Urumaenalo , niet lang daarna ook van Elpaputih's boze plannen op de hoogte was. Deze grote strijder tegen 's werelds onrecht, voelde zich uiteraard meteen geroepen om Makariki te hulp te snellen en gaf zijn vier Kapitan's: LAURO LATUNY, JUMPORO KAKIAY, ALANO WAKANO en SUTUROLO LETERISSA, de opdracht ogenblikkelijk uit te rukken. Die man Wattimena-Lokollo en diens maat LERNAYA moesten als het even kon zonder bloedvergieten, worden verjaagd en de mensen van Makariki onverwijld levend voor zijn troon worden gebracht. De Kapitans vertrokken terstond, en ja hoor, net aan de overkant van de Ari Rano - een beekje - troffen ze het duo Wattimena-Lokollo en Lernaya aan, die zonder pardon werden verjaagd. Vervolgens rukten ze op naar Lasamahu die ze al van verre toebrulden: "I YO SIU ?"(Waar zijn ze ?), waarop ze het antwoord kregen: "I MAMORA KOLALOHAN" (Ze zitten op zolder). De zoldertjes in de huisjes op palen stelden niet veel meer voor dan een rek op ongeveer manshoogte, maar ja, hoog en droog.

Enfin, uiteindelijk werden de mensen van Makariki dan toch nog naar de doorluchtige Ruhupessy toe gebracht. Deze voegde ze poesvriendelijk toe: "Jullie blijven hier en probeer niet te vluchten want dan zul je de dood vinden". Volkomen onder de indruk bleven die van Makariki gedurende de tijd van ongeveer een jaar samen met die van Soahuku. Daarna vroegen ze pas aan Ruhupessy Urumaenalo een stuk grond om zelfstandig te kunnen wonen en een erfdeel aan hun kinderen nalaten. Dat verzoek om grond gebeurde overigens met groot ceremonieel ten overstaan van het gehele volk van Soahuku als getuigen. Het werd toegestaan onder voorwaarde dat Makariki tot in lengte van dagen geen vijandige handelingen tegen hun gastheren zou plegen. De ceremonie werd besloten en bekrachtigd met een eed van Ruhupessy zijn vier Kapitans, een Malessi en een Mawano. De eed luidde als volgt:

"Vervloekt zullen wij en mijn volk zijn als deze woorden niet worden opgevolgd of worden vergeten en veronachtzaamd. Mensen van Ahesuru kies jezelf een vorst en zorg voor een goede nalevering van de door de adat gestelde wetten etc."

Vervolgens gaf Ruhupessy zijn Kapitans opdracht om Ahesuru naar een plaats te brengen genaamd: NINATU, gelegen tussen de rivieren Pia en Ruata. Daar mocht de nieuwe negorij gesticht worden, op een plek begrensd door de Wae Rama en de Waë Makariki.

Aldus gebeurde, maar wat ze toen niet wisten was dat zich aan de bovenloop van de Air Makariki een Alfoerse nederzetting van de Nuaulu's bevond. Zodra de stoere Kapitans van Soahuku hun hielen hadden gelicht begonnen deze lieden een 'hongi' (sneltocht) tegen Makariki. Ook het veraf gelegen Wassia startte een hongi, waarop Makariki - van twee kanten bedreigt - zich deemoedig tot Soahuku om hulp wendde. Vanzelfsprekend dolven beide vijanden toen het onderspit en leefde Makariki verder veilig en gelukkig onder de hoede van Soahuku. Door de capitulatie van de Nuaulu's kwam Soahuku in het bezit van al hun dusun's, maar dit edelmoedige dorp was bereid haar oorlogsbuit met Makariki te delen, waardoor de laatste er toch ook wat beter van werd. Op een goede dag vergaderden alle stammen in Wurnama (Werinama) en vierden een groots feest waarbij zeven stuks karbouwen werden opgevroten. Iedere stam kreeg zijn deel en daarbij tevens de téun of wapenspreuk van zijn dorp.

Soahuku kreeg het stuk van de kop met de snuit en de téun: LILIPORY - KALAPESSY.
Amahai een stuk van de kop met een oog en de téun: LOUNUSA MA'ATITA.
Makariki tenslotte het stuk van de kop met het andere oog plus de téun: SIWALETTE MA'ATITA. Einde citaat.
(sic. Maar er klopt niet veel van, geen wonder dat de krontekeur zijn geschiedenis niet ondertekende. Red).

Sejarah negeri kami.

Klik op de tekening voor een vergroting
De ware geschiedenis van ons dorp. Vanaf de pagina's 194 tot en met 161 hebben we kunnen lezen hoe onze vaad'ren zich verzamelden aan de rand van het grootste, sagoland van de Elpaputih-baai, tussen de rivieren Pia en Ruata. We leven dan ongeveer aan het begin van de 16e eeuw, zo rond het jaar 1800. De onderscheidde clan-hoofden staken de koppen bijeen en besloten zich te verenigen in één negorij en zodoende zichzelf en de onderdanen te beveiligen tegen de vijand en dat was in principe iedereen die niet tot de verenigde Soa's behoorde. Het besluit van de hoofden werd bekrachtigd door de plechtige oprichting van de "verboden steen" de Batu Pemali, een soort altaatje waarmee men onder andere verbinding zocht met de overleden voorouders. Op de Batu Pemali werd een eed gezworen, waarmee de Soa's zich tot het einde der mensheid aan elkaar verbonden. De thans in Makariki nog aanwezige steen is afkomstig uit het gebergte Wa'amalesi, gelegen in de vork die gevormd wordt door de rivieren Tone en Tanah.

De Batu Pemali wordt ook wel Batu Baileo genoemd, omdat bij de steen en Baileo (gemeenschapshuis) behoort. Na de oprichting van de steen verrees zo'n opstal aan het strand Nuhatu aan de mond van het riviertje Sah, tussen de Wae Pia en de Wae Sawani. Daaromheen werd het dorp opgebouwd, dat versterkt werd met een stenen wal, de zogenaamde PAGAR BATU, als bescherming tegen eventuele vijandelijke overvallen. Hoe deze muur er in werkelijkheid heeft uitgezien weten we niet omdat er nog slechts wat restanten van overbleven die zich nu in zee bevinden en alleen bij laagwater - spring zichtbaar zijn. Hieruit blijkt dat in de loop der eeuwen de kust door de zee is geérodeerd of afgekalfd. Trouwens de Wae Sah is verdwenen of liever gezegd is opgelost in de verplaatste bedding van de Wae Pia. Het versterkte dorp werd door de buren (o.a. de bevolking van Elpaputi) aangeduid als: AHESURU, de inwoners zelf noemden het: YAPSURU - beide namen hebben dezelfde betekenis - wat betekent: "Uit de bergen afgedaald". Dus niet wat die man uit Soahuku zei: "Naar beneden komen uit een paalwoning". Hoelang het dorp op die plaats heeft gelegen kunnen wij slechts bij benadering bepalen. Laten we het voorlopig maar op een eeuw houden, dan zitten we er niet zover naast. Toen gingen ze verhuizen, een activiteit die plaatsvond voor het jaar 1620, omdat we vanaf die tijd voorkomen in de annalen van de VOC. Die annalen bevinden zich compleet in het Algemeen Rijksarchief in Den Haag.

Het eerste bericht dat wij in die annalen tegenkwamen over de eed van onderdanigheid die onze voorouders in 1619 aan de VOC aflegen. De eedsaflegging werd in de jaren 1621 en 1624 herhaald, wij noemen zo'n vernieuwing: BIKIN PANAS (warm maken).

Klik op de tekening voor een vergronting

Ondanks de eed en haar vernieuwingen vertrouwden de witneuzen van de VOC kennelijk de onderdanigheid van onze voorouders toch niet voor 100 procent. Tenminste ................ ze lieten Herman van Speult op Tanjung Kuako bij Amahai - Soahuku een houten fortje - meer een blokhut - bouwen, dat de naam HARDERWIJK kreeg. Op die kaap of landtong had lang daarvoor het dorpje Kuako gelegen, maar was inmiddels een Soa van Soahuku geworden. Soahuku zelf was trouwens heel vroeger een kilometer of vijftien oostelijker aan de bovenloop van de Wae Ila gesitueerd (ergens tussen Ruta en Sepa) en heette toen nog AMAHORO. Een deel van deze gegevens en nadere bijzonderheden vinden we terug in het boek van Rumphius getiteld: "AMBONSCHE LANDBESCHRIJVING" geschreven in de jaren 1657 tot 1670 (in 1671 werd de man blink en kon dus zelf niets meer schrijven, publicaties na 1671 werden door zijn zoon verzorgd). Uit dit boek citeren wij de volgende fragmenten, die we aan het hedendaagse taalgebruik aanpasten:

1. Citaat

In de binnenste hoek van de Elpaputih-baai, wel twee uren landinwaarts tussen de rivieren Makariki en Ruta, lagen vroeger de drie dorpen Amahai, Amariki of Makariki en Soahuku boven elkaar, maar een ieder op zichzelf staande, anno1 648 getaxeerd op 400 weerbare mannen en wel 1000 zielen. De inwoners zijn zwijgzame, neerslachtige, lange slanke Alfoers aandoende mensen die de Maleise taal niet machtig zijn. In 1647 hebben ze verzocht Christenen te mogen worden, waar de heer FRANCISCO MOLE, afkomstig van Siri-Sori (Saparua), daar als eerste schoolmeester is aangesteld en zijn ze naderhand - zoals alle andere heidenen - door de Koning van Ternate aan de Edele Verenigde Oost-Indische Compagnie geschonken ......"

Einde citaat.

Als wij de genoemde afstand op een moderne topografische kaart uitzetten, (de beschikbare kaarten dateren uit de 20-er jaren) dan komen we precies in de al eerder genoemde vork van de Waë Tone en de Waé Tanah terecht, de streek Wa'amalessi. Een gebied dat ooit deel uitmaakte van de jurisdictie van de Atamano Alfoeren, weliswaar behorende tot de Pata Lima maar wiens taal een grote invloed heeft gehad op de "bahasa tanah" - de streektaal - van de drie dorpen. In het gebied bevinden zich twee bergen, respectievelijk de Wamalesi en de Maoti. De eerste noemt men in de volksmond de "gunung damar" (hars-berg), vanwege de damar-bomen die er groeien. De bomen zijn hars producenten, dé brandstof voor de verlichtingsapparatuur uit die dagen. De tweede berg wordt door de bevolking van Makariki de TAMENE CAKALELE, de plaats van de krijgsdans, genoemd. De mogelijkheid bestaat dat die bijnaam niets van doen heeft met de historische overwinningen van Makariki, maar ontstaan is na één der heldendaden van Wassia nl. de moordpartij op de meer bovenstrooms gelegen (verdwenen) dorpen Hua en Amalessi. Ergens op deze plaats moet dus het negorijcomplex hebben gelegen waartoe de vier dorpen Amahai, Ruta, Makariki en Soahuku behoorden. Francisco Mole was vermoedelijk van origine een Papua afkomstig van het schiereiland Onin bij Fak-Fak. De man schopte het behoorlijk ver en werd uiteindelijk nog hier en daar gezaghebber in de rang van Orang Kaya.

2. Citaat.

".....De bevolking was tevoren al reeds met het planten van kruidnagelbomen begonnen maar die hebben ze vrijwillig gerooid toen ze onder toezicht van de VOC werden gesteld. Nu, anno 1665, liggen de dorpen aan het strand binnen de Baai van Amahai en roeien gezamenlijk een kora-kora. Amahai bestaat uit 816 zielen (waaronder 180 - weerbare ? - mannen) en 29 dati's, het dorp wordt bestuurd door de Orang Kaya Paulus Stevense. Makariki heeft 173 zielen (inclusief 50 mannen) met 14 dati's, bestuurd door de Orang Kaya Arnoldus Kou Lou; Soahuku, 164 zielen (ook 50 mannen) en 14 dati's onder bestuur van de Orang Kaya Simon Rikitta. Er schuilen ook nog eigen Islamitische huisgezinnen in de drie dorpen die niet in de tellingen zijn meegenomen >............ "

Einde citaat.

Het zou ons niets verbazen als de inwoners van toen reeds hetzelfde wisten als die van anno negentiennu, namelijk dat de grond in dit gedeelte van Ceram voor de kruidnagelcultures minder geschikt is. De verplaatsing van de negorijen, in ieder geval die van Makariki, heeft vermoedelijk zijn beslag gekregen voor of rond 1655, omdat in het jaar daarop in de annalen wordt vermeld dat Makariki is gesitueerd aan de Baai van Amahai, tussen Amahai en Soahuku. We hebben daar een onderzoek ingesteld en vonden op het erf van de familie Halatu (de voormalige Raja van Amahai) de daar door Makariki opgerichte Batu Pemali. De deksteen ligt met zijn bovenzijden net even onder het omringende maaiveld, maar wordt op bepaalde tijden naar boven gedrukt en is dan goed zichtbaar. Of de daagstenen, de Soa-symbolen nog onder de deksteen liggen weten we niet.

Het zou interessant zijn om deze wetenschap wel te hebben, omdat we stemmen beluisterden die beweren dat er slechts drie draagstenen waren. (Dat zou impliceren dat de tweedeling in de Ruma Tau Wattimena - de Soa Waé en de Soa Waél - nog geen plaats had gevonden. Red). Betreffende de door Rumphius genoemde bevolkingscijfers kunnen we je nog vertellen dat diezelfde cijfers in het , een kleine 60 jaar later gepubliceerd werk van dominee Valentijn "Oud- en Nieuw Oost-Indié", aanzienlijk hoge liggen. Valentijn geeft het namelijk op:

Amahai 650 zielen (190 mannen) en 36 dati's
Makariki, 192 zielen (70 mannen) en 19 dati's
Soahuku 172 zielen (55 mannen) en 15 dati's.

De opgaven zijn afkomstig uit de zogenaamde zielsbeschrijvingen, jaarlijkse volkstellingen die op last van de VOC plaatsvonden. De namen van de Orang Kaya's zijn, voor zover wij begrepen, schuil- of bijnamen; in ieder geval geldt dat voor Makariki. De Orang Kaya werd Arnold Kau Lau genoemd, en dat Kau Lau staat voor "rooie koning". In het VOC-archief vonden we, omstreeks de jaren 1670 en 1680, twee namen voor de Orang Kaya van Makariki, respectievelijk: Arnold Eénuy en Andries Lisakane. Of Arnol Eénuy dezelfde is als de "rooie koning" kunnen we je niet zeggen, omdat we geen vermoeden hebben van de betekening van Eénuy. Wat Andries betreft weten we dat Lisa = oorlog en kane = één, dus ook hier zal wel sprake zijn van een bijnaam. Verder kunnen we er geen verstandig woord over zeggen.

3. Citaat

"............ Verder is het strand van de Elpaputih-baai tot aan het dorp Elpaputi (Paulohy-Samasuru) onbewoond maar vol rivieren en meer in het binnenland liggen veel Alfoerse negorijen, ook aan Makariki's rivier de Ruata. Wel drie uren gaans van het strand lagen heel vroeger twee kleine gehuchten, Hua en Amalessi, die in het verleden door Wassia zijn uitgeroeid, maar welks landerijen in 1673 aan Makariki, zijn het dichtsbijzijnde dorp, worden toegewezen .........."

Einde citaat.

Passages uit het boek van ds. Valentijn: Oud- en Nieuw Oost-Indië
klik op het document voor een vergroting
Klik op het document voor een vergroting
Klik op het document voor een vergroting
Ergens omstreeks het jaar 1670 verhuist Makariki voor de vierde maal, dit keer terug naar de streek waar het dorp werd gesticht, om precies te zijn, naar de oever van de Air Makariki. Daar zaten ze nog centraler ten opzichte van hun dusuns, bovendien behoefden ze ook niet meer zo bang te zijn voor vijandelijke sneltochten. Dat laatste had twee redenen:

A) de Alfoerse stammen aan de westzijde van de Waë Mala (het Pata Siwa Hitam gebied) stonden onder politieke druk van de VOC, die dat speelde via de haar bevriende Nuaulu Alfoeren hadden een dochter van één hunner Raja's in Makariki geparkeerd, dus viel er van die kant niet veel onheil te verwachten. het verhaal over de Nuauluse koningsdochter werd ons "op een zonnige dag in september (1997) in een Nuaulu-dorp aan Cerams zuidkust, dicht bij Sepa, door een afstammeling van haar vader, de huidige Raja verteld. Er werd echter niet over parkeerproblemen gesproken, zodat het ons is ontgaan waarom de Radja zijn dochter in Makariki plaatste.

Nadat Makariki in 1673 de gronden van Hua en Amalessi in handen had gekregen, was daarmee het conflict met Wassia de wereld niet uit. Ondanks de dreigementen van de VOC - het archief staat hier bol van - bleven de snellers van Wassia jarenlang op het oorlogspad. Niet zo verwonderlijk overigens want ze dachten via de, als krijgsbuit beschouwde, sago-dusuns voor geruime tijd papeda (sago-pap, de Alfoeren kennen geen sago-broodjes de zogenaamde sago-kering) in de pot te krijgen. Uiteindelijk werd de VOC het gedonder zo zat, dat zij in het jaar 1677 een strafexpeditie tegen Wassia op touw zette. Om een oorlogsvloot te formeren die de expeditionaire macht de gevechtsgroepen, naar het invasiestrand moesten vervoeren werden links en rechts de nodige kora-kora's gecharterd. Ook de drie dorpen Amahai, Makariki en Soahuku rustten gezamenlijk zijn schip uit. Onder commando van:

- de uit Makariki afkomstige Kapitan MATHEUS PAÜTA voer de boot uit met aan boord 44 krijgers uit Amahai onder bevel van Kapitan BARENT MARLISSA.
- 21 krijgers uit Makariki onder de Kapitan SAHAHORU en
- 19 krijgers uit Soahuku met hun Kapitan TAPOÖUW.

De actie werd allerminst een succes, zeker niet voor Makariki want Matheus Pauta bleef op het slagveld achter, dood natuurlijk. Ook hier weer bijnamen of Alfoerse namen. Ze zullen zo ongeveer een jaar of zestig aan de oever van de Air Makariki hebben gebivakkeerd alvorens de gemeenschap opnieuw haar matten pakte en de hutten een kilometer zuidelijker, tussen de Nahino en de Uruwael, zijarmen van de Ruata , opbouwden. Ook op deze plaats woonden ze circa 60 jaar, waarna ze andermaal het dorp een kilometer zuidelijker, naar de oever van de Waë Sairo verplaatsten. De zin van voornoemde verhuizing ontgaat ons ten enen male, strategische redenen kunnen geen rol hebben gespeeld, misschien hebben ziekte-epidemiën - met als gevolg massale sterftegevallen - er iets mee te maken? Bijvoorbeeld in 1846 telt Makariki 620 zielen, maar 14 jaar later, in 1860 nog maar 390 zielen, een vermindering van 37%.

Uit de 19e eeuw, het tijdvak van 1800 to 1900, zijn er nog een groot aantal documenten bewaard gebleven. Met name in het archief van de vroegere Residentie Amboina, dat zich nu in het ARSIP NASIONAL te Jakarta bevindt. Met behulp van Ds. R.Z. LEIRISSA's BIBLIOGRAFIE hebben we er een aantal van bestudeerd en hierin verwerkt. Door tijdgebrek was het helaas maar een klein gedeelte van de collectie. Hier ligt dus de mogelijkheid voor een jongere generatie nog meer van Makariki's geschiedenis boven de tafel te krijgen.

We beginnen met het jaar 1818. Makariki lag aan de noordzijde van de Waë Sairo en FRANS WATTIMENA- bijgenaamd Frans "Patola"(python-slang) - war er Raja, in de rang van Orang Kaya. De Portugezen hadden, misschien in navolging van de toen gebruikelijke Europese regalie - met name de scepter - als teken van waardigheid voor alle lokale vorsten en opperhoofden de 'ambtsstok" ingesteld. Het attribuut had veel weg van een wandelstok of rotting en werd in het Maleis dan ook aangeduid als TONGKAT.Deze 'tongkat' was voorzien van een metalen knop, waarop ten tijde van de VOC het vignet van deze vereniging stond. Later werd dat vervangen door het Nederlandse Rijkswapen en nog weer later door een gekroonde W. Als blijk van waardering kon de metalen knop worden vervangen door een edelmetalen exemplaar, zilver en goud. Op 6 juni 181 viel die eer te beurt aan Raja Frans en werd hem als KEPALA TONGKAT PERAK, de zilveren rottingknop uitgereikt.

Op 31 augustus van dat zelfde jaar werd er voor de plaatsen Amahai, Makariki en Soahuku een gemeenschappelijke onderwijzer aangesteld, ene SIMON WATTIMENA. Vanwaar de man afkomstig was wordt niet vermeld. Hij moet wel "hazeleer" onder zijn voeten hebben omdat Makariki slechts 12 km van de beide andere dropen verwijderd was. Maar misschien bood het lesrooster soelaas. Na negen jaar was Wimon kennelijk toch versleten want in 1827 kreeg Makariki haar eigen meester, dhr. H. LATUMAIRISSA, die uiteindelijk weer werd opgevolgd door W.I. PATTINASERANI.Hoewel de opvoeding van de jeugd een niet uit vlakken deugd is, ligt het geenszins in onze bedoeling het boek verder te vullen met een mutatiestaat van het grote aantal educatieve voormannen dat Makariki heeft gekend. Eén uitzondering willen we echter nog maken, namelijk voor het rampjaar 1899. Makariki lag reeds op de huidige locatie aan de Nalawaë, toen het dorp in de nacht van 19 op 30 september werd getroffen door een vloedgolf die alles met de grond gelijk maakte. (zie verder hoofdstuk 20). Het dorp had inmiddels twee onderwijzers nl. J. MANUHUTUen DAVID SAHETAPY(sahe = handelen; sahetapy = koopman). De laatste kwam oorspronkelijk uit Ulat op Saparua, trouwde een flink aantal jaren voor de ramp met de enige kleindochter van Raja Frans Wattimena en werd de stamvader van de Sahetapy's van Makariki. Het is duidelijk dat David en zijn gezin de ramp overleefde en zijn nakomelingen wonen tot op de dag vandaag in Makariki.

In 1836 diende Frans Wattimena bij de toenmalige koloniale overheid een verzoek tot abdicatie in ten behoeve van zijn zoon Pieter, de latere Patih. In het jaar 1837, kreeg ELIAS ANAKOTAeen aanstelling tot vaccinateur van Zuid-Ceram, met als standplaats Makariki. Je weet, die plaats heeft een reputatie op het gebied van "mooie meisjes" en er gebeurde precies wat de Britten zo treffend weten te formuleren met: "another good fellow has fallen to the enemy". Eli voornoemd trad in het huwelijk met een meisje van Makariki en bleef voorgoed in het dorp. Ook zijn nazaten zijn er nog in levende lijve. De 28ste maart 1846 vertrok er vanuit het dorp een wetenschappelijke expeditie, langs de oude postweg (een voetpad), dwars over het Lumut-gebergte naar het dorp Horalie aan de noordkust. Op dat moment wonen er 620 zielen in Makariki, waaronder 438 Christenen, 11 Islamieten en 171 pursang Alifuru. Het jaar 1850 is er één met moeilijkheden. Het begint met een aanval op Paulohy aan de overkant van de baai door de weerbare mannen van Makariki onder leiding van Kapitan Arikuna Wattimena. Het gevolg is een forse boete voor (de onschuldige?) RAJA PIETER JOSIAS WATTIMENA, de zoon van Frans. Of Pieter hierdoor zodanig de pest in kreeg dat hij zijn eigen onderdanen ging pesten, moeten we veronderstellen. Het is wel zo dat we een rapport tegenkwamen, opgemaakt door de Radja van Itawaka de dato 2 november 1850, betreffende een, hem door de assistent-resident van Saparua en Haruku opgedragen, onderzoek naar ongeregeldheden te Makariki. Hieronder volgt een resumé in het Nederlands. Een afschrift van het in het Maleis gesteld rapport namen wij op als bijlage 2 hoofdstuk 21.

Het relaas komt er in het kort op neer dat in begin oktober 1850 een aantal dorpelingen onderleiding van het Soa-hoofd ISAAK WATTIMENAaren begonnen met het beladen van de dorps-arombaai. De lading bestaande uit zogenaamde KAYU KOMPANIA (compagnie's hout), een term - daterende uit de VOC-tijd - die aanduidde dat het hout gekapt en gezaagd was ten behoeve van de Overheid, was bestemd voor Ambon. De werkzaamheden gingen kennelijk, naar Radja Pieters zin, niet vlug genoeg, zodat hij (volgens de beschuldigende woorden der dorpelingen). Pa Isaak de opdracht gaf het arbeidstempo, middels de roede flink op te voeren. Isaak gaf aan het dienstbevel echter geen gehoor, integendeel, want op 16 oktober haalde men de lading weer uit het schip en stouwde die in de Baileo. Toevallig kwam Raja Pieter lang, in gezelschap van de Radja van Tuhaha (een dorp op Saparua) die juist met zijn gevolg op vakantie was aan de zonnige stranden van de Elpaputih-baai. Het is wel duidelijk dat Pieter toen ontiegelijk kwaad is geworden en hij zou, zo verklaarden getuigen tijdens het verhoor door de Patih van Itawaka, zelfs gezegd hebben samen met de Raja van Tuhaha voldoende boeien en ketenen te zullen aanslepen om ASAP EN JEREMIAS WATTIMENAinclusief het Soa-hoofd JONAS TITIAHYdoor zo'n 30-tal kerels te knevelen.

Na het aanhoren van dit dreigement snelde Jonas naar zijn woning en vuurde daar twee maal zijn geweer af, weliswaar in de lucht, maar toch ................ Ook Jeremias Wattimena was naar huis gehold en loste, na het geruststellende geluid van Jonas zijn geweer, eveneens een schot. Na het salvo - het was inmiddels 21 oktober - vluchtte een heel gezelschap, inclusief vrouwen en kinderen, naar de dusun PURUO. Op ons kaartje kun je de voornoemde dusun terug vinden tussen de mondingen van de Air Makariki and de Ruata. Drie van de vier Soa-hoofden, met name Isaak Wattimena, Jonas Titiahy en Pieter Titihalawa, hadden zich opgeworpen als leiders van de, tot een paleis-revolutie uitgelopen onenigheid. Na ruim een week, op de 28e, keerden genoemde hoofden naar het dorp terug. Overigens met geen andere bedoeling dan om de lieden die zich aan de komedie hadden onttrokken, alsnog te bewegen zich bij de dissidenten in Puruo aan te sluiten. Toen dit mislukte dreigende de heren de dusuns van de halsstarrigen te ontdoen van de daar aanwezige aanplant. Daardoor konden ze dan voor de rest van hun leven "papeda in de pot" wel vergeten. Dat men ook voor deze dreigementen niet door de knieën ging bewijst het feit dat de Patih van Itawaka, belast met het onderzoek naar de ongeregeldheden, bij zijn aankomst in Makariki op 31 oktober de hierna genoemde personen aantrof. Daar was het vierde Soa-hoofd JACOB POTOROWen de ouderling-kerkeraadslid SALOMON LAWAHERY, de marinyo WILLEM WATTIMENAen de heren ASÉLAH TITIHALAWA, MATHEUS WATTIMENA, ESTEFANUS TITIHALAWAen nog een ISAAK WATTIMENA, samen met hun gezinnen.

Op 1 november stuurde de Patih de onderwijzer van Makariki naar de dusun Puruo met de opdracht de dorpelingen terug te brengen voor een samenkomst in de Baileo. Nou, ze kwamen hoor, een zestiental, gekleed als "heer" d.w.z. met broek en bloes, de overigen of alleen in een broek of met een cidaku. De beide laatsten hadden bovendien een rode doek om het hoofd gewikkeld en aan snoeren geregen schelpen over de borst. Voorts was het gezelschap bewapend met geweren, parangs, pijlen en bogen. Het leek, aldus de Patih in zijn rapport, precies een 'hongi', krijgers op het oorlogspad. De hele club, waaronder ook nog eens een twintigtal vrouwen, verzamelde zich in de Baileo, waar ze door de Patih adequaat werden toegesproken. Na enig heen en weer geklets bleken ze eventueel wel genegen om naar het dorp terug te keren en de weerstand te beëindigen maar .... ze durfden niet. Ja, dat had je niet verwacht nietwaar? Het bleek echter dat oom AGUS WATTIMENA, de Bapa bongso van Raja Pieter gedurende de onlusten niet stil had gezeten. De man was bij alle waterputten en op alle wegen "sasi-tekens, of misschien wel 'matakaus', dus verbodsbepalingen die bij overtreding iedere 'tete-nènèk moyang' (voorouder) in het geweer roepen om de overtreder even af te straffen, gaan plaatsen. Hoe de Patih van Itawaka al deze perikelen heeft opgelost staat niet in het rapport, maar het kwam allemaal weer goed. Radja Pieter werd in 1876 bevorderd tot Patih en werd ook nog, tijdelijk, gezaghebber van de dorpen ATAMANO, WARAKA, APISANO, TANANAHUen RAMA-LAIT.

A.D 1856 kreeg Amahai een bestuursvestiging. Er kwam een controleur Binnenlands Bestuur te zitten. Voordien was de streek jarenlang vanuit Wahai aan de noordkust bestuurd, maar nu kregen ze zo'n witte pottekijker naast de deur. Die man rapporteerde maandelijks aan zijn baas, de assistent-resident in Saparua, over de toestand van de Onderafdeling aan de Elpaputih-baai. We lichten er één uit, die van d.d. 18 januari 1868, waarvan we een tweetal passages citeren:

Citaat.

".... Het personeel der schoolmeester is voltallig, er zijn voor de school van Amahai en Soahuku drie en voor die van Paulohy en Samasuru mede 3 meesters aanwezig terwijl AWAIYAen Makariki er elk één bezitten. Voor laatst genoemde negorij waar het aantal kinderen thans 88 bedraagt ware het wenselijk nog een tweede onderwijzer aan te stellen......."

Einde citaat.

Citaat

".......De nieuw opgezette school en baileo in de verplaatste negorij Makariki (van de Wae Sairo naar de oever van de Nalawae, de huidige locatie. Red) zijn door de jongste storm van 31 december 1867 omver gewaaid en ingestort. Vele nieuw opgezette huizen deelden mede in dit lot en heb ik teneinde de verplaatsing dier negorij niet te doen vertragen de bevolking voorlopig vrijgesteld van Herendiensten en hen gelast elke drie dagen voor hun negorij op te komen en diensten te arresteren ter voorziening in deze ramp. De Regent (Patih Pieter) heeft aangenomen te zorgen dat einde 1868 de gehele negorij zich verplaatst heeft.... "

Einde citaat. Hiermee voltrok zich de zevende, en laatste, verplaatsing van Makariki.

Klik op de tekening voor een vergroting

In 1869 vind er een volkstelling plaats, waarvan de uitslag 428 zielen aangeeft, 6 jaar later is dat aantal opgelopen tot 441, een aanwas van 0,5% per paar. In het jaar daarop, we leven dan in 1876, komt er van 7 mei tot 10 juli een militaire bezetting van een man of vijftien KNIL-soldaten. Volgens geruchten zou Makariki bedreigd worden door berg-Alfoeren, het loopt met een sisser af want we horen er nooit meer iets van. De ramp van 1899, we hebben er een speciaal hoofdstuk aan gewijd, wordt overschaduwd door de Tweede Wereldoorlog. Op 31 januari 1942 landde het Japanse leger op het eiland Ambon en na een week op 7 februari hadden ze het eiland veroverd. Wanneer de Jappen exact aan de oevers van de Elpaputih-baai neerstreken is niet bekend. Wij denken echter dat zulks pas na juli plaats vond, na de laatste veroveringsoperaties in de Indische archipel. De Keizerlijke armee van TENNO HEIKO vestigde een agrarisch hoofdkwartier in Makariki, met de bedoeling het gebied daar geschikt te maken ten behoeve van de voedselvoorziening voor dat leger. Het is echter niet verder gekomen dan een enkele tuin, maar er zijn lieden die beweren dat het de officieren van dit hoofdkwartier waren, die adviseerden het sagoareaal te kappen om er suikerriet te gaan verbouwen. Enige jaren geleden door er plotseling een delegatie "gele" veteranen in Makariki op, mensen die gedurende de Japanse bezetting, tijdens de ambtstermijn van Ina Latu MARIA SARAH PATTIRADJAWANE-WATTIMENA, in het dorp waren gehuisvest. Aan het einde van hun bezoek stortten de "gele heren" een bepaald bedrag in de negorij-kas, een wat schrale vergoeding voor het geleden leed.

Op 30 april 1943 arriveerde het schip KURITAMA MARU in de Baai van Amahai met ca. 1000 krijgsgevangen KNIL-militairen. ZE kregen tot 15 mei de tijd om midden in Amahai een aantal slaaploodsen te bouwen, waarna met de aanleg van een vliegveld op Tanjung Kuako werd begonnen. Het vliegveld - thans nog in gebruik - was omstreeks de 5e september al gereed. Maar het duurde nog tot 20 oktober alvorens de krijgsgevangenen door de Jappen weer werden afgevoerd, terug naar hun kamp op Haruku bij PELAU - KARIU. Gedurende hun verblijf in Amahai wisten een drie Prisoners of War (POW's) te ontsnappen, doch een dag of vier later werden ze weer opgepakt.

Op 21 oktober daaraan volgens werden ze , nadat hun collega's reeds waren vertrokken, in Amahai door de Jap met de bajonet afgemaakt. Eén van de afgevoerde gevangenen was TINUS VALKENBURG, net voor het begin van de oorlog met een meisje uit Makariki getrouwd. Het gereed gekomen vliegveld werd als geallieerd doelwit verschillende malen gebombardeerd. Tijdens het aanvliegen voor deze bombardementen diende het torenspitsje van Makariki's kerkje als baken voor de geallieerde piloten. Het spitsje werd door de Jappen gesloopt, waarop een Australische bommenwerper een bom net naast het kerkje deponeerde, een zogenaamde 'near misser'. Desondanks overleefde de kerk het niet en samen met het er tegenover gelegen Radja-huis stortte het in en vloog gedeeltelijk in brand. Op de fundering verrees jaren later een jeugdgebouwtje en van de prachtige tegelvloer werden wat zielige restanten gebruikt ter verfraaéing van de nieuwe kerk.

Direct na de oorlog ontstond er min of meer een gezagsvacuúm, waardoor de erfrechtelijke familie Wattimena, al of niet gedwongen, afzag van het besturen van de negorij. Er werd een plaatsvervangend dorpshoofd aangewezen, afkomstig uit het geslacht Titihalawa. De man kreeg het bijzonder moeilijk omdat het tijdvak van de R.M.S was ingegaan, een tijd die voor de inwoners van Makariki allerminst als aangenaam valt te omschrijven. Er waren niet alleen pro's en contra's, maar bovendien wisselden de bezettende troepen herhaaldelijk van signatuur. Vierkleurige en tegenstrijdige tweekleurige beven plaatsten de dorpelingen tussen twee vuren, dat beide dodelijk konden zijn bewijzen de vele slachtoffers. Toen de strijd zich na verloop van tijd ver buiten het grondgebied van het dorp verplaatste, trad er al spoedig een normalisatie in onder het regime van de R.I.

Na verkiezingen kwam de leiding van het dorpsbestuur in handen van Agus Wattimena uit de Soa Wattimena-kecil. Gedurende deze periode start de tragedie van het suikerproject, gronden werden onteigend, sago-dusuns plat gedozerd, voor miljarden Rupiah's aan materiaal en materieel aangevoerd om de fabriek op te zetten en de grond cultuurrijp te maken. Als vergoeding kreeg Makariki een nieuwe kerk, wat mager als je bedenkt hoeveel hectaren van het sagoareaal verloren gingen, verloren ja, want tegen alle oude adatregels in kwam de grond niet meer in handen van het dorp. Dat zou op zich nog niet zo erg zij als er dan maar suiker zou zijn. Helaas het project is nimmer van de grond gekomen. Over de oorzaak van de mislukking kunnen we geen zinnig woord zeggen; over het resultaat - anno 1988 ligt er nog een enorme schroothoop van staalconstructies, machines en voertuigen - je reinste kapitaalsvernietiging.

Een 20-tal jaren later vond de transmigratie van de bewoners van de eilanden TEUN, NILA en SERUA plaats. Na aanvankelijk aan de Oostkant van Makariki te zijn gehuisvest, verhuisde deze gemeenschap later naar de noord-rand van Makariki's sagoland. Gepaard aan een drastische verkleining van het dorpsterritorium, gingen door deze operatie zeer veel sagodusuns verloren. Je zou geneigd zijn te zeggen dat de toenmalige Saniri Negeri, de dorpsraad, Makariki's belangen niet al te efficiént heeft behartigd, maar eerlijkheidshalve moeten wij er meteen aan toevoegen niet alle "ins" en "outs" op de hoogte te zijn.

De overgang van de 70-er naar de 80-er jaren viel samen met nieuwe verkiezingen, met als gevolg een ander dorpshoofd afkomstig uit de Ruma Tau Titihalawa. Men blijft actief in het voor Makariki zo belangrijke gebied en richt in 1987 een houtverschepingwerf dwars door het sagoareaal langs de Air Makariki, uiteraard ten koste van talloze sagodusuns. De laatste berichten vermelden de plannen voor de bouw van een triplexfabriek in het resterende sagobestand nabij Nuhatu. Er is weinig fantasie voor nodig om te zien dat dit soort ontwikkelingen die zonder economische belangen van het dorp te bevorderen, leiden tot het elimineren van het sagoland op Makariki's grondgebied. Het gevolg zou zijn dat de dropsnaam, verwordt tot een dode letter en we kunnen moeilijk geloven dat dat de instemming heeft van iedere rechtgeaarde Makarikiaan.

klik op de foto voor een vergroting
Hoofdstraat in Makariki 1988

klik op de foto voor een vergroting
Hoofdstraat in Makariki 1988

klik op de foto voor een vergroting
Pohon kelapa
Nuolo - Huwano

klik op de foto voor een vergroting
Balai Desa 1988


 


Makarikiwebdesign@2020. © L. Brauns